1994 (zie voor ligging gebieden
figuur 1). De toename was voor de
Dijkmeesterpolder nog het meest
opvallend. Bij de bespreking van de
telling van 1991 werd deze polder
als voorbeeld genoemd van een
grootschalige polder waarin
nauwelijks Patrijzen leven.
Informatie bij de lokale jachtop
ziener leverde geen eenduidige
verklaring op. Patrijzen werden èn
worden nauwelijks geschoten, van
bijvoeren profiteren wel de in grote
groepen levende Fazanten, maar het
is voor Patrijzen weinig succesvol
en uitzetten betreft hooguit eens
een uitgemaaid legsel.
De enige verklaring die ik heb
kunnen vinden en die voor beide
gebieden geldt, is de aanwezigheid
van wat meer percelen graszaad en
enkele stoppelvelden. Tijdens de
telling bleek namelijk dat veel
Patrijzen op percelen graszaad of op
stoppelvelden verbleven. In
genoemde gebieden waren er
daarvan naar verhouding veel
aanwezig. Behalve op stoppel- en
graszaad velden werden nogal wat
vogels gezien in ruige slootkanten.
Ploegen in het voorjaar en het
tolereren van ruigten, dus geen
perceelranden doodspuiten en hier
en daar eens een struikje laten
staan, zouden de stand van de
Patrijs ongetwijfeld gunstig
beïnvloeden.
De Veldleeuwerik
In figuur 2 wordt per telgebied het
aantal Veldleeuweriken
weergegeven. Omdat
Veldleeuweriken bij voorkeur op
akkers verblijven en daar onder
normale weersomstandigheden maar
moeilijk zijn op te sporen, zal het
aantal getelde Veldleeuweriken in
gebieden die na de dooi werden
geteld, onderteld zijn. Voor die
gebieden zijn de in figuur 2
genoemde aantallen tussen haakjes
geplaatst. In het gebied waar in
1991 411 ex. werden geteld
verbleven nu 251 ex. In 1994
werden in totaal 335 ex. geteld. Het
totaal voor het gehele gebied werd
geschat op 400 ex.
Figuur 2: Het voorkomen van de Veldleeuwerik
op 21-28 februari 1994 in Midden Z.V1. De
resultaten tussen haakjes zijn onvolledig. Zie
ook tekst.
44