De meeste Patrijzen werden geteld in gebieden waar de grond voornamelijk
zandig was en waar wat meer dekking was in de vorm van boven de
sneeuw uitstekende stoppels (mais), ruige overgangen weiland/akkerland,
slootkanten, greppels en dijktaluds. Dit onderschrijft bevindingen van
Castelijns Poortvliet (1994).
De soort is duidelijk gebaat bij enige tolerantie tegenover
ruigtekruidenvegetaties hoezeer ook een doorn in het oog van menig berm
en taludbeheerder.
Polder
opp.
aantal
dichtheid
Mispadpolder
41ha
5
12.2
Stoofpolder
108ha
5
4.6
Vitshoekpolder
156ha
11
7.1
Eeckenissepolder
67ha
7
10.4
Hoof- en Molenpolder
112ha
10
8.9
Duilaertpolder
390ha
38
9.5
Oude Grouwpolder
271ha
21
7.7
Lan ge ndam polder
400ha
31
7.8
Melopolder
428ha
19
4.4
Wi llem hen d rik pol der
526ha
26
4.9
T otaal
2500ha
169
6.8
M.A. Buise, Zandstraal 34, 4561 SE Hulst
Literatuur:
M.Buise F.Tombeur 1987. Vogels tussen Zwin en Saeftinghe. L'itg. N.R.I. Middelburg.
It.Castelijns 1991. Snecuwtclling van Patrijzen en Veldleeuweriken in Midden-Zeeuws-Vlaanderen.
Stkl 21: 122-123
II.Castelijns J.Poortvliet 1994. Sneeuwtelling van Patrijzen en Veldleeuweriken in Midden-Zeeuws-
Vlaanderen. Stkl 24:42-45
H.F.nkelaar. 1962. Tellingen van Patrijzen in West-Zeeuws-Vlaanderen. De Nederlandse Jager 67:
424-425
M.Jansen. 1980. De Polsvliet. Van natuur- naar Cultuurlandschap. Liitg. De Steltkluut Terneuzen.
E.Marteijn. 1985. Wintertellingen van de Patrijs (Perdix perdix). in West-Zeeuws-Vlaanderen in
januari 1985. 't Duumpje 11: 10-12
68