Over de toename van de bruine kiekendief als broedvogel in oostelijk Zeeuws Vlaanderen door M.A. Buise Wie thans overal in het Zeeuws-vlaamse polderland wordt geconfronteerd met jagende bruine kiekendieven in voorjaar en zomer kan zich moeilijk voorstellen dat enkele tientallen jaren geleden deze soort een uiterst zeldzame verschijning was. Vermoed wordt dat de soort zich omstreeks het eind van de jaren veertig in de streek vestigde als broedvogel: van vroege voorjaar en broedseizoen 1948 zijn er diverse waarnemingen van het Groot Eiland (Buise 1977). Middelman Veldhuyzen (1948) geven uit de periode daarvoor geen enkele waarneming, zodat de soort er voordien wellicht ontbrak. In 1953 werd voor het eerst broeden daadwerkelijk vastgesteld: Maebe van der Vioet (1956) melden 1 paar "voor het eerst in de schorre" van Saeftinghe. Bovendien werd jaarlijks tussen 1946 en 1955 - wanneer niet werd gebroed - door 1 of 2 vogels overzomerd aldaar. Dagboekgegevens van onder meer Lebret, Haak, Van Avermaet, Maebe e.a. suggeren dat in de loop van de jaren vijftig en zestig vaker werd gebroed dan het staatje in Sponselee Buise (1975) toont. Hun aanwezig heid bleef beperkt tot Saeftinghe en enkele grote krekenstelsels als dat rondom het Groot Eiland, dat van de Vlaamse kreek, Otheense kreek en wellicht ook Polsvliet. Sterfte en slechte broedresultatenals gevolg van niet-afbreekbare landbouwvergiften en vervolging zullen net als elders in den lande ervoor hebben gezorgd dat geen sprake was van enige uitbreiding van de populatie ondanks dat het voorkeursbiotoop - rietlanden - rijke lijk voorhanden was. In de jaren vijftig en zestig waren naar schatting zelden meer dan 3 broedparen aanwezig. Tot in de jaren zeventig bleef de bruine kiekendief een zeldzame verschijning maar verdween waarschijnlijk nooit helemaal als broedvogel. Pas in de loop van de jaren zeventig - als ook elders in Nederland en daarbuiten de broedvogelverspreiding een grote expansie doormaakt - komt hierin verandering. Algemeen wordt aangenomen dat het afnemend riet oppervlak in de drooggevallen Flevo- polders een belangrijke rol in deze heeft gespeeld (SOVON 1987). Bovendien verbeterde de reproductie als gevolg van het verbod op DDT. Een andere niet te onderschatten oorzaak is wellicht ook de wettelijke bescherming die omstreeks 1970 - met name in Spanje en Frankrijk - schoorvoetend tot stand kwam. In deze twee landen - waar een belang rijk deel van de Westeuropese populatie overwintert - werden voor dien massaal vogels afgeschoten (Jtfrgensen 1985). Geleidelijk aan groeit het aantal aanwezige broedparen in de streek tot ca. 20 op het eind van de iaren zeventig. Omsteeks 1982 lijkt de kolonisatie grotendeels voltooid. Praktisch elk rietland van grotere omvang - zowel binnen- als buitendijks - had toen al dan niet jaarlijks z'n eigen paar bruine

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1996 | | pagina 17