Eenden en ganzen op de Beneden-Schelde eind 19e eeuw door M.A. Buise Een jaar of 10 geleden (maar waarschijnlijk eerder) kreeg ik van de heer J.Maebe teksten toegespeeld, overgetypt uit een oud boek handelend over het jachtbedrijf op de Beneden-Schelde: "Les Oiseaux du Bas-Escaut. Leur chasse en bateaux. Histoire Naturelle" door Dr. A. Quinet. Als gevolg van avifaunaperikelen raakte dit document als zijnde niet actueel in de vergetelheid tot ik het om streeks 1988 vertaalde en op schijf zette ter bewerking. Niet lang daarna werd het samen met de rest van m'n archief voor vele jaren op dusdanige wijze opgeslagen dat het niet was te raadplegen. Pas kortelings zijn de bewuste schijf en teksten boven water gekomen. Aan waarde hebben de gegevens niets ingeboet. Dankzij deze teksten is het mogelijk een glimp op te vangen van de avifauna rond de eeuwwisseling. Men dient zich te bedenken dat de topografie toen heel anders was. De Kreekrak en de Braakman waren nog niet afgedamd; Braakmanpolder, HellegatpolderHertogin Hedwigepol- der en Koningin Emmapolder nog niet bedijkt. Het voert te ver om in dit bestek de integrale vertaling op te nemen. Volstaan wordt met een korte weergave van feiten over elke behandelde soort conform de volgorde in het boek, voor het Westerscheldedeel. Wilde eend: Reeds toen al wordt gesproken over het vermengen van tamme eenden met de wilde stamvader. Doortrekkende troepen in oktober en november blijven bij elkaar en mengen zich niet met lokale vogels. Eerst komen de woerden en pas later de vrouwtjes en jongen. Favoriete pleisterplaatsen zijn de omgeving van het Eiland van Saeftinghe, de schorren van Aremberg, het Hondegat, de Kiskas, het Tweede gat, Schaar van Waarde, de Schaar en het Nauw van Bath. Smient In het begin van de lente is de smient qua talrijkheid de tweede na de wilde eend. Soms rusten grote troepen tot tegen 15 april. Eind september komen ze aan, eerst in kleine groepjes, daarna in grote dichte troepen van soms een duizendtal vogels. Pijlstaart Regelmatig gedurende de trektijden maar niet zo talrijk als de twee vorige soorten gedurende de winter. Vaak zijn ze gepaard of in kleine groepjes van 5- 8, zelden in een grote troep. Slobeend In de lente en herfst is deze soort niet algemeen ofschoon een regelmatige trekker door België. Haast zich vanaf oktober om pleisterplaatsen in Zuid- Frankrijk te bereiken en is daardoor op de Schelde in de herfst een zeldzaamheid. In de lente wat vaker bij Bath en Frederik maar altijd kleine aantallen, gepaard of troepjes van 5-6. Pagina 19

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1996 | | pagina 19