C Opvallend is de kever zeker: groot (23-28mm lang), roodbruine dekschilden met glanzende lengteribben, witte beharing, kop en halsschild zwart en grote voelsprieten op de kop. Aan die voelsprieten kan men zien of men met vr. of mn. te maken heeft. Bij de mn. zijn de antennes voorzien een waaier van 7 beweeglijke lamellen (waarop dui zenden reukcellen zitten), bij de vr. zijn deze organen zesbladig, kleiner en minder beweeglijk en worden ze knotsvormig gehouden. In het verleden kwamen meikevers om de 3 jaar massaal voor. In de tussenliggende jaren waren ze veel minder talrijk. Dat had alles te maken met hun levenscyclus. De ontwikke ling van ei tot volwassen kever duurt in onze contreien 3 jaar. Het vr. legt 3 tot 4 paketten van 12-30 eieren in kuiltjes van ongeveer 20cm diepte in losse humusrijke grond. Na 4-6 weken komen de en andere gewassen zoals aardap pelen. In het najaar graven ze zich telkens dieper in om in het voorjaar weer meer naar de oppervlakte te komen. In het derde jaar moeten zelfs wortels van bomen en struiken eraan geloven. In deze larvale fase kunnen ze veel schade aanbrengen. In de loop van de derde zomer - juli/ augustus - graven ze zich tot op 60- 90 cm in om te verpoppen. Uit de pop kruipt na een tot twee maanden een bleke weke kever die heel de herfst en winter nog ondergronds blijft. Pas in het vierde jaar komt de kever in de meimaand, bij uitzonde ring al in februari, uit de grond gekro pen. Onmiddellijk na het uitvliegen wordt voor nakomelingschap ge zorgd. De kevers paren en de vr. gaan op zoek naar een geschikte plaats om eitjes te leggen. De vr. pendelen meerdere malen tussen bossages met bomen en struiken als meidoorn, eik, sering, beuk en kas tanje om te eten - zowel bloemen als bladeren - en een nabijgelegen gra- legenda: II pleistoceen dekzand, onbedekt of met dunne (<40cm) kleilaag plaatzand, onbedekt of met dunne (<40cm) kleilaag Ligging van de zandgronden (uit Buise Tombeur 1988) weinig fris-ogende engerlingen uit. "Weeke, vette, geel achtig witte dieren, met roodbruinen harden kop en zes pooten van de zelfde kleur" volgens mr.S.C. Snellen van Vollenhoven, een insektenkenner uit de vorige eeuw (van Ewijk 1980). Deze leven zo'n 3 cm onder de grond en voeden zich in het begin met plan tenresten en meststoffen. Al spoedig gaan ze over op wortels van granen zige zonbeschenen plek (gazons) om telkens eierpakketten te leggen. Het actiefst zijn de kevers in de avondschemering. Soms laten ze een kompleet kaalslag achter maar o.h.a. lopen de aangetaste bomen na een aantal weken opnieuw uit St. Janslot). De dramatische achteruitgang van de soort na 1960 heeft voor een belangrijk deel te maken met deze 3-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1996 | | pagina 18