DE STELTELÜUT
Pagina
14
grotere bosgebieden die de streek rijk is
in de Braakmanpolder en op het Groot
Eiland die thans 2-4 broedparen her
bergen. Buiten deze drie gebieden is
het aantal territoria dun gezaaid doch
een toenemende belangstelling is
waarneembaar.
Nesten zijn weinig opzichtig en
gewoonlijk goed verborgen: veelal in
een hoge boom - populier - temidden
van andere bomen met een dichte
struiklaag. Ook broedgevallen in open
bomenrijen op dijken of in boomweiden
zonder enige struiklaag komen voor.
Deze zijn erg kwetsbaar voor
verstoring.
Jagen doen de vogels tot in de verre
omgeving. Het silhouette van zo'n
"dikgevederde" buizerd zittend op een
weipaal, lantaarnpaal of dikke tak begint
haast even karakteristiek te worden als
dat van de torenvalk.
Over de broedresultaten is bijzonder
weinig bekend omdat eenmaal ontdekt,
broedparen tot nu toe zoveel mogelijk
ongemoeid werden gelaten. De weinige
gevens die er zijn duiden op wissel
vallige resultaten met tamelijk veel
mislukkingen. Mogelijk speelt de lokale
(overwegend jonge) broedvogels hun
onetvarenheid te parten. Op langere
termijn, als de gemiddelde leeftijd van
de broedvogels hoger wordt, kan men
verwachten dat resultaten beter wor
den. Evenwel, de soort staat in toene
mende mate bloot aan vervolging.
Aanvankelijk meende men in vogelaars
kringen dat dat in de streek wel losliep
en het er lang niet zo grootschalig en
systematisch aan toe ging als in delen
van Noord-Brabant. Overijsel en Dren
the. Ervaringen in 1994 hebben even
wel duidelijk gemaakt dat systematisch
onderzoek dringend gewenst is. Dit was
de aanleiding tot oprichting van een
werkgroep bescherming roofvogels in
Zeeland. Een kleine inventarisatie over
de afgelopen tien jaar leverde gevallen
op van afschot (Zuiddorpe. Sluis, Hei
kant, Aardenburg), van moedwillige
verstoring (Zwartenhoek. Clinge, DOW-
terrein) en vooral vergistiging (Clinge.
Heikant. Braakmanpolder, SLuis, Oost
burg, Zuiddorpe). Dit laatste hoeft niet
altijd opzettelijk te gebeuren. Het is
bekend dat o.a. tegen overlast van
duiven regelmatig wordt gegrepen naar
vergiftigd graan, met het welbekende
neveneffect.
Ook toen de soort nog geen broed-
vogel was in de streek maar in
toenemende mate begon te over
winteren was al sprake van vergiftiging,
soms op grote schaal: Het meest
schrijnende geval deed zich voor in de
winter van 1985/86 nabij Clinge toen in
korte tijd meer dan 20 dode vogels
werden gevonden.
Het besef dat de buizerd, en andere
roofvogels, bij de wet zijn beschermd
en dat al jarenlang, wil bij menig
"beheerder" in de streek geen wortel
schieten. In tegendeel, nog steeds
wordt hardnekkig vastgehouden aan
het achterhaalde standpunt dat roof
vogels schadelijk zijn en met alle mid
delen dienen te worden bestreden.
Paradoxaal genoeg sparen veel van
deze lieden kosten noch moeite om een
exoot als fazant - een soort die nota
bene wildschade kan veroorzaken - in
meer dan optimale aantallen te laten
voorkomen. Wildbeheer staat bij hun
ten dienste van louter persoonlijke
genoegens.
Het wordt tijd dat beheerders kunnen
worden aangesproken op welzijn en
broedsucces van roofvogels. Opdat
een deel van het geld, de tijd en energie
die thans verspild wordt aan een triviale
soort als fazant ten dienste komt van
roofvogels.