DE STELTKLTJTJT
OVER VESTIGING EN OPMARS VAN DE BUIZERD
Pagina
12
/h
als broedvogel in Zeeuws-Vlaanderen
door M.A. Buise
Omstreeks 1970 werd de buizerd in Zeeuws-Vlaanderen weinig opgemerkt. Buise
Sponselee (1975) noemden de soort doortrekker en wintergast in zeer klein
aantal (1-10 ex.) maar beschikten slechts over een handvogei waarnemingen uit
het winterhalfjaar. De soort was in West-Europa sterk verminderd als gevolg van
een overmatig gebruik van bepaalde pesticiden zoals D.D.T., en aantallen hadden
toen ongeveer het dieptepunt bereikt.
Doch ook voordien, in de jaren veertig
en vijftig toen hij elders in den lande
allerminst zeldzaam was. moet de
buizerd een zeldzame verschijning zijn
geweest ten onzend. Middelman
Veldhuyzen (1948) vernoemen de soort
geeneens voor het Groot Eiland, toon
dertijd nog een grotendeels ongerept
vogeiparadijs en hét gebied bij uitstek
waar men roofvogels
kon verwachten. Van
den Steen (1968)
vermeldt voor het
Canisvlietgebied geen
enkele waarneming uit
de periode vóór 1964.
ondanks wekelijkse
bezoeken aldaar. In de
notities van T.Lebret.
J.Maebe. W.Suetens,
e.a. uit de jaren veertig en vijftig
alsmede in die van J. van den Steen en
F.K.Haak uit de jaren vijftig, wordt de
soort amper vermeld. Ook oude
zegslieden die zich uit hoofde van hun
werk veel in het veld ophielden -
boeren, jachtopzieners, vissers, landar
beiders - kunnen zich weinig of geen
grote roofvogels (buizerd/kiekendief) uit
die tijd herinneren. Daar de buizerd
allerminst een verschijning is die
gemakkelijk over het hoofd wordt
gezien, zeker niet door ervaren voge
laars. mogen we aannemen dat ook in
die jaren de soort een zeldzame gast
was.
Alleen in het uiterste oosten - in en
rondom het Verdronken land van Saef-
tinghe - was de buizerd als regelmatige
doortrekker bekend. Vogels werden er
waargenomen vanaf half augustus tot
in april maar voornamelijk in oktober en
februari/maart, soms in kleine groepjes
bestaande uit 3 tot 5 exemplaren. In
1948 werden enkele waarnemingen
verricht die op overzomeren
konden wijzen (Maebe van
der Vloet 1956). De nabijheid
van broedpopulaties in het
westen van Noord-Brabant en
van Antwerpen zal hier niet
vreemd aan zijn. Dat de
buizerd toen broedvogel was
in de streek wordt sterk
betwijfeld.
Vanaf de beginjaren zeventig, toen
een aantal pesticiden verboden werd,
trad in Nederland herstel op. Doordat
ondertussen ook de houding tegenover
roofvogels aanmerkelijk coulanter was
geworden en ze dus minder werden
vervolgd, groeiden de aantallen snel.
Bovendien vormden de vele bossen die
in de loop van de eeuw overal waren
aangeplant een ruim potentieel aan
gerschikt broedgebied. Omstreeks
1975/77 was het aantal broedparen al
hoger dan voorheen: ca. 1650. Sinds
1978 breidt de soort zich in Nederland
en Vlaanderen ook westwaarts uit. In
1979-85 waren er naar schatting 3500-