DE STELTKLUUT xemplaren die in de twee weken voorafgaand en volgend op de telling worden waargenomen. Het omt er op neer dat rondom de jaarwisseling het gebied ten minste drie keer en de minder overzichte- ke delen vijf keer worden bezocht. Het samenvoegen van alle waarnemingen tot winterterritoria gaat aed zolang zich geen extreme weersveranderingen voordoen. Onder invloed van bijvoorbeeld hevige leeuwval kunnen Torenvalk en Buizerd het overwinteringsgebied verlaten en daardoor het onderzoek de war schoppen. Dit was geen enkele keer het geval. De hierboven beschreven methode is ehoorlijk arbeidsintensief (tabel 1). Een watervogeltelling komt voor dit 8.100 ha. grote poldergebied iet circa 10% bos Pn boomgaarden neer op 8 velduren (1.000 ha per uur), een telling van Buizerd en orenvalk op 20 uur en een telling/kartering van deze soorten op het dubbele. 200 ha per uur! iguur 2: De Buizerd in Zeeuws-Vlaanderen in de winter van 1992/93. Open bolletjes waarnemingen in januari en eventueel in november en dichte bolletjes waarnemingen in november. Zie ook tekst. Wlidden Zeeuws-Vlaanderen Het onderzoek in Midden Zeeuws-Vlaanderen geeft behalve aantallen overwinteraars ook een indruk ■an de nauwkeurigheid van integrale gebiedstellingen voor Torenvalk en Buizerd. Omdat het nderzoek zich over enkele winters uitstrekt, kan er ook uit worden afgeleid hoe het aantal orenvalken en Buizerden van jaar tot jaar varieert en hoe het zit met de geslachtsverhouding bij overwinterende Torenvalken. Als een ervaren vogelaar zijn gebied goed kent, voldoende tijd aan een telling besteed en rekening houdt met het weer, kan hij tijdens een telling toch nog 15-30% van de Buizerden en 20-45% van de Torenvalken missen (tabel 1). ,De geslachtsverhouding bij de Torenvalk varieert van jaar tot jaar. Als er weinig (1991/92) overwinteren is circa 90% man. Als er veel (1993/94 en 1994/95) overwinteren, neemt het aandeel 'rouwen toe en is circa 60% man (tabel 1). Het aantal overwinteraars is afhankelijk van het voedsel aanbod (woelmuizenl). Bij weinig voedsel zijn het de mannen die het minst geneigd zijn weg te trekken. Ze blijven liever achter in het territorium, zodat het bij aanvang van het broedseizoen niet door een ander kan worden bezet (Village 1990). Uit broedvogelonderzoek blijkt dat niet alle mannen Torenvalk

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1996 | | pagina 15