aandienend probleem. Nog een keer kijk ik naar het eksternest hoog in de populier. De boom staat aan de openbare weg. De eksters kunnen dus gerust zijn. En waarom ook niet. Ook eksters, kraaien en vossen hebben hun plaats in ons prachtige landschap. Alleen probeer ik daar als jager wat evenwicht in te houden. Zeeuws Vlaming DE REACTIE VAN GEORGE: Een verzoek en een weerwoord. Geachte heer de Jonge. Bedankt voor uw reactie op een van de artikeltjes in het jubileumboekje en, mede namens bestuur en redactie, voor uw complimenten. Dank ook dat U toestemming verleende om uw brief en het bijbehorende artikel in de Steltkluut op te nemen, naast mijn 'weerwoord', dat ik u inmiddels al rechtstreeks heb toegezonden. Ik zal maar met de deur in huis vallen: u wilt eens praten. Dat kan nooit kwaad, dat ben ik met u eens, maar ik denk dat u het stukje 'Oprechte bewondering' heel goed hebt gelezen. Dat blijkt uit het vervolg van uw brief: Niet om elkaar Schrijf ik immers niet: We kunnen niet tot elkaar komen? U leest dan, tussen de regels door zoals u zelf zegt -en nu citeer ik uit uw verhaal- 'denk ik dat hij het goed vindt. Dat hij eerder geneigd is om niet in te grijpen dan wel.' Ik denk dat u goed leest, al heb ik geprobeerd geen standpunt in te nemen. Elders zeg ik: 'Ik denk dat ik mijn tijd versta. Wil niet 80 procent dat alle jacht -behalve die op geld en status waarschijnlijk- wordt ver boden?'. 'oet ik daar iets aan toevoegen? Anderzijds: zal ons, uw en mijn, standpunt daar iets aan veranderen? Het is ook evident dat daarna de hengelaars, de sport vissers, aan de beurt zijn. Alleen zijn die, meen ik, met drie miljoen, dus dat zal al wat langer duren, want dat zijn natuurlijk nogal wat meer kiezers dan 360.000 jagers of hoeveel zijn het er, om dat aspect er maar eens even bij te halen. Daaentegen valt het mij op dat momenteel de kooivogelhouders helemaal buiten beeld zijn. Erder het tegendeel: Die krijgen mijns inziens meer speelruimte dan dat ze beperkingen opgelegd krijgen, met name door uitspraken van het Europese Hof en dergelijke instanties. Dat is geenszins verwondelijk. Als in het ene land alles mag en in het andere niets, dan zal als de wetgevingen op elkaar worden afgestemd, een grootste gemene deler de nieuwe norm worden. Het ene land zal aan moeten scherpen, het andere water in de wijn doen. Voor de Nederlandse Natuur bescherming kan dat nog wel eens vervelend aankomen, voor de anti-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1997 | | pagina 23