gebroken poten, merels met
Hersenschuddingen, te vroeg uit het
nest gevlogen Turkse tortels en veel
neer dutsen de hand boven het hoofd
;e houden? Zijn we hypocriet bezig?
■lemen we wel dieren ter verzorging
aan, als die ons gebracht worden,
naar weten we bijna zeker dat er toch
liets meer van terechtkomt? Is heel
lie belangeloze inzet van
ierenartsen eigenlijk boter aan de
galg gesmeerd? Het is een harde
aag, een ondankbare eigenlijk,
laar ik stel ze maar al, want Ward
omt er toch mee. Zijn we als
ogelbeschermers eigenlijk een
■eetje lafaards? Durven we tegen het
ote publiek, dat, laten we nu maar
ven zo arrogant zijn, van het
vogelleven wat minder afweet dan wij,
et te zeggen: 'Mens, maak af dat
■eest, daar komt toch niets meer van
erechtl'? Durven we dat niet meer in
ïze samenleving of mogen we dat
et meer?
Zulke vragen stelt Ward en hij is altijd
in het voordeel, want de vraag stellen
is nogal wat gemakkelijker dan het
antwoord geven. Kunt U zich
voorstellen dat een middagje buurten
met Ward een deel is van een
genoeglijke dag? Dat een rondje door
de polder fietsen met hem een
hoogtepunt in de week is, maar ook
wel eens een dag met veel zweten, je
hersens in allerlei bochten wringen
om leer en leven een beetje met
elkaar te laten sporen? Want mocht je
een gewonde torenvalk vinden, je zou
hem naar het asiel brengen, al moest
je er speciaal voor naar Terneuzen
rijden, terwijl je toch altijd die vragen
van Ward in je gedachten zou
hebben.
Een troost: Ward zelf zou hem ook
meenemen, verzorgen en bij het asiel
afgeven, zo is hij dan ook wel weer.
Soms laat zijn logica hem ook wel
eens in de steek. Misschien hoort dat
ook wel zo, als lid van De Steltkluut.