DE STELTKLUUT Veldwaarnemingen Pagina 17 Met de dijkdoorbraak kreeg de natuur weer vrij spel en is het gebied voor kustvogels een stuk aantrekkelijker geworden, terwijl genoemde 'poldervogels' het gebied zeker niet mijden. Het eerste jaar na de doorbraak vormde cica 40% van het gebied een onbegroeide slikvlakte, waarop vooral buiten het broedseizoen enkele duizenden eenden en steltlopers naar voedsel zochten en er meestal ook overtijden. De belangrijkste soorten waren: Bergeend (tot 575), Pijlstaart (tot 900), Wintertaling tot 2.300), Kluut (tot 375), Bontbekplevier (tot 276) en Bonte Strandloper (tot 2.600). Tegenwoordig is er nog maar circa 5% onbegroeid slik, waarop enkele honderden vogels foerageren. Vogels die ter plaatse foerageren op en tussen de begroeing doen iet wat beter. Grauwe Gans, Kolgans, Wilde Eend en Smient begrazen het met underen beweide deel, graven knollen van Zeebies uit (Grauwe Gans) of foerageren op zaden in en nabij de getijdengeul (Smient, Wilde Eend en in mindere mate Wintertaling). Het belang van het Sieperdaschor voor niet-broedvogels is in vergelijking met de eerste jaren na de doorbraak weliswaar gedaald, maar daar tegenover staat dat het aantal broedvogels sterk is toegenomen. In het begraasde deel van het Sie perdaschor broeden weidevogels, zoals Krakeend (tot 7 paar), Scholekster (tot 16 paar), Tureluur (tot 38 paar), Bergeend (tot 30 paar), Wilde Eend (tot 37 paar), Kluut (tot 48 paar) en Kleine Plevier (tot 4 paar). Op niet begraasde plaatsen groeit voornamelijk Riet, Zeebies en Zeeaster. Daarin broeden moerasvogels, zoals Grauwe Gans (tot 10 paar), Bruine Kiekendief (tot 2 paar), Waterral (tot 7 paar), Kleine Karekiet (tot 75 paar), Rietzanger (tot 10 paar) en Blauwborst (tot 10 paar). Als er in de toekomst meer wordt begraasd (nu is dat iets minder dan de helft), zal het aantal weidevogels toe- en het aantal moerasvogels afnemen. Wordt er niet begraasd, dan is het omgekeerde het geval. ndien het gebied wordt begraasd en middels een kunstgreep het water dat Dinnenstroomt wordt vastgehouden en bovendien al te hoge vloeden zouden worden gedempt (een gecontroleerde overstromingsvlakte), zal het gebied vooral tijdens het broedseizoen minder snel uitdrogen en wordt bovendien de kans op wegspoelen van egsel verkleind. Alle in he gebied broedende steltloper- en enkele eendensoorten zouden daarvan kunnen profiteren. Het meest nog wel soorten die foerageren in ondiep water (Slobeend, Krakeend en Kluut) en vogels die broeden op eilandjes ^Kokmeeuw en in invasiejaren Steltkluut). Het gaat weliswaar om een minder natuurlijk scenario, wat een reden zou kunnen zijn het voor het Sieperdaschor niet door te voeren, maar het is mogelijk een alternatief voor 'land teruggeven aan de zee', .vaartegen veel emotionele weerstand bestaat. Hoe dan ook van Selenapolder naar Sieperdaschor was voor vogels een grandioos succes en smaakt naar meer. in verband met plaatsgebrek zijn in dit nummer de veldwaarnemingen van juni t/m augustus 1997 niet opgenomen. Een ieder wordt verzocht voor het februari nummer van de Steltkluut zijn waarnemingen van september t/m november vóór 22 december in te leveren bij Alex Wieland, IJsbaanstr. 9, 4537 DH TERNEUZEN.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1997 | | pagina 19