4
het gebied dat per getij met water wordt gevuld.
Ook de sedimentatie (opslibbing) zorgt ervoor
dat de komberging afneemt Dit betekent in
principe ook een afname van het getijvolume, de
hoeveelheid water die het estuarium in- en uit
stroomt.
Begin jaren zeventig is de scheepvaartgeul
plaatselijk vier tot zeven meter onder de nor
male diepte uitgegraven om de Antwerpse
haven bereikbaar te maken voor de steeds
groter wordende zeeschepen (van ongeveer
7000 ton in 1960 naar ongeveer 60.000 ton in
1990). In de Westerschelde horen baggervaar-
tuigen vanaf dat moment tot de vaste elementen
in het landschap. Het zand dat ze van de
bodem halen, storten ze een paar kilometer
verderop in een nevengeul. De scheepvaartgeul
wordt dus kunstmatig ruimer en dieper gehou
den dan de natuurlijke processen hem zouden
maken.
Het getij kan door de ruimere scheepvaartgeul
sneller en dieper het estuarium binnendringen.
Dit heeft tot gevolg gehad dat de waterstanden
in het estuarium aanzienlijk zijn toegenomen. Bij
Bath is een gemiddelde stijging van de hoogwa
terstanden geconstateerd van 56 cm per eeuw;
dit is meer dan tweemaal zoveel als langs de
Nederlandse kust en voor de kades van Antwer
pen dan ook groter dan vroeger en vormt bij
extreem hoogwater zelfs een bedreiging die ver
sneld om beschermende maatregelen vraagt;
gecontroleerde overstroming van enkele pol
ders, dijkverhoging en eventueel een storm
vloedkering. Bij de thans voorspelde zeespiegel
stijging zal deze problematiek alleen maar ern
stiger worden.
De ligging en de grootte van de geulen zijn
be-palend voor de structuur van de platen, die
tussen de geulen zijn ingeklemd. Ook bepalen
ze de ruimte die overblijft voor de slikken, schor
ren en ondiepe wateren (tussen N.A.P. -2 en -5
meter). Juist deze overgangsgebieden tussen
land en water vormen in een estuarium de
vruchtbare plaatsen in een rijke schakering aan
leven. In het oostelijke deel van de Wester
schelde is de grootschalige dynamiek uit het
systeem verdwenen. De hoofdgeul, zoals die er
nu ligt, zal er over 20 jaar nog zo bij liggen,
ge-fixeerd door dijken en geulrandbestortingen.
Door inpolderingen zijn de dijken steeds dichter
bij de hoofdgeul gekomen, waardoor het
stroombed sterk is versmald. De geul slingert
van nature heen en weer. Daar waar de geul nu
de dijk ontmoet, wordt de natuurlijke dynamiek
sterk verstoord en zal de dijk tegen erosie
moeten worden beschermd. In het oostelijke
deel is deze fictatie nog versterkt door baggeren
en storten. De randen langs de hoofdgeul, met
daarin ondiepe wategebieden, slikken en schor
ren, zijn in het hele gebied afgenomen.
Ook op kleine schaal is de dynamiek
afgenomen: de verplaatsing van kortsluitings
geulen door de platen. Deze geulen vormen de
verbindingen tussen een eb- en vloedgeul en
"wandelen" als het ware over de plaat. Onder
natuurlijke omstandigheden houden ze de
platen laag. Als de kortsluitinggeulen minder
actief worden kunnen de platen sterk in omvang
toenemen, aaneengroeien en in hoogte toene
men. Dit is wat we in de Westerschelde zien.
Het areaal aan schorren, slikken en ondiepewa-
ter gebieden vormt het leefgebied van vele or
ganismen. De slibrijke intergetijde gebieden en
ondiepwater gebieden zijn het rijkst aan
bodemdieren. Daarvan zijn in het Oosten grote
oppervlakten veranderd in zanderige gebieden,
die minder rijk zijn aan bodemdieren. Een opval
lend resultaat is dat op het hogere deel van de
plaat Valkenisse een slibrijke oase is versche
nen, rijk aan bodemdieren. Dat betekent dus
enige compensatie. Waar we dat vroeger nooit
gezien hebben, ontstaan nu voedselrijke ge
bieden midden op de platen. De kortsluitgeulen
die vroeger over de plaat heen wandelden en zo
de plaat aftopten, zijn verdwenen.
In principe kan dit op langere termijn zelfs leiden
tot plaatselijke schorvorming op de platen.
De ecologische processen zijn echter moeilijk te
voorspellen! Wetenschappelijk onderzoek kan
nog niet tonen wat er op de lange termijn de
invloed van de verstarring zal zijn op de soorten
samenstelling van planten en dieren. Wel wordt
het aannemelijk geacht dat vogels, vissen, wor
men, schelpdieren, garnalen en andere bodem
dieren, een verregaande afname van de natuur
lijke dynamiek steeds moeilijker kunnen incas
seren. Het Nederlands Instituut voor Oecolo-
gisch Onderzoek (NIOO) te Yerseke gaat de
komende jaren een internationaal onderzoek
doen naar de effecten van de stijging van het
waterpeil in de Westerschelde voor de schorren.
11