~4 Natuurontwikkeling in de Margarethapoider Door:A.Wieland Dit inrichtingsplan is geschreven in het kader van het plan Herstel Natuur Wester- schelde dat in het voorjaar van 1996 is uitgebracht. Mede doordat de plannen te globaal waren, is de beslissing over natuur compensatie een jaar uitgesteld. Het doel van dit inrichtingsplan is een gebied te creëren waarin verloren gegane na tuurwaarden gecompenseerd worden. Het inrichtingsplan is gericht op natuur ontwikkeling, maar daarnaast is medege bruik van recreatie mogelijk. De Westerschelde is een gebied met zeer hoge natuurwaarden. Door aantastingen in het verleden op de Westerschelde en de gebieden daaromheen zijn de natuur waarden sterk gedaald. Om de natuurwaarde van aantastingen uit het verleden en aan tastingen die in de toekomst (o.a. baggeren) plaats gaan vinden te compenseren, zijn ge bieden aangewezen waar de natuur in de toekomst kan uitbreiden. Eén van deze ge bieden is de Margarethapoider. Gebiedsbeschrijving Het gebied waar dit inrichtingsplan voor gemaakt is ligt op ongeveer 1 kilometer ten oosten van Terneuzen. Het is ingepolderd rond 1744. Daarna is het nog diverse malen over stroomd, bij één van deze overstromingen is de Marga-rethapoldersekreek ontstaan. Rond 1800 waren in en nabij het gebied de legers van Napoleon gelegerd. Deze hadden een haventje bij de Griete, bovendien hadden ze enkele batte rijen aangelegd. De gronden die direct onder de zeedijk liggen staan onder sterke invloed van brakke kwel en waren daarom in het verleden voor de landbouw minder geschikt. Langs de gehele kustlijn waren onderlangs de zeedijk vele inlagen en karrevelden te vinden. Deze half natuurlijke landschappen vormden een geleidelijke overgang van rivier naar cultuurlandschap. Een inlaag werd in het verleden aangelegd wanneer de bestaande zeedijk bedreigd werd. Men legde dan een nieuwe dijk aan, een zogenaamde slaperdijk. De grond die hiervoor nodig was haalde men uit het stukje polder tussen de zeedijk en de slaperdijk. De inlaag kon een geheel eigen waterhuishou ding hebben, meestal waren ze zeer nat grondwatertrap II of III. Karrevelden zijn af ge graven delen onder de zeedijk, deze werden afgegraven om de grond te gebruiken om de bestaande zeedijk te versterken. De inlaag tussen Terneuzen en de Griete maak te deel uit van een hele reeks natte gebieden en slikken die een bijzonder hoge natuurwaarde hadden. Soorten die het gebied gebruikten als broedgebied waren Kluut, Visdief, Strandplevier en Scholekster. Buiten het broedseizoen were het gebied door diverse vogelsoorten gebruikt als hoogwater vluchtplaats stukje polder tusser de zeedijk en de slaperdijk. De inlaag kon eer geheel eigen waterhuishouding hebben, meesta waren ze zeer nat, grondwatertrap II of III. Kar revelden zijn afgegraven delen onder de zeedijk, deze werden afgegraven om de grond te ge bruiken om de bestaande zeedijk te versterken. De inlaag tussen Terneuzen en de Griete maakte deel uit van een hele reeks natte gebie den en slikken die een bijzonder hoge natuur waarde hadden. Soorten die het gebied gebruik ten als broedgebied waren Kluut, Visdief. Strandplevier en Scholekster. Buiten het broedseizoen werd het gebied door diverse vo gelsoorten gebruikt als hoogwater vluchtplaats en foerageergebied. Met de grootschalige ruilverkavelingen en de dijkverzwaring eind de jaren '60, begin de jaren '70 gingen hele gebieden op de schop. De natte, lage stukken in de Margarethapoider werden opgehoogd en ontwaterd en de kreek is voor een deel dicht gegooid. Bovendien is de kreek in twee delen opgesplitst. Deze twee delen zijn met elkaar verbonden door middel van een water gang. De oevers van de kreek zijn op sommige plaatsen verhard en de taluds zijn bijna overal steiler gemaakt. Op enkele plaatsen onderlangs de zeedijk werden kleine bosjes en par keerplaatsen aangelegd. In 1974 waren rondom de kreek nog de vol- j gende broedvogels aanwezig: Tureluur 5 paar; Kievit 8 paar; Scholekster 2 paar; Slobeend 1 paar (vermoedelijk). Tien jaar later in 1984 kwam er door de ingevoerde biotoop vernieting 14

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1998 | | pagina 14