soorten die ooit in ons land zijn gevonden, is
15% niet meer aangetroffen na 1970 en wordt
25% bedreigd. De groep die op boomschors
leeft is relatief het sterkst getroffen: 57 van de
221 soorten (26%) zijn verdwenen, onder andere
enkele soorten Baardmos en beide soorten
Longmos.
In het algemeen zijn struikvormige soorten
kwetsbaarder dan bladvormige en korstvormige
soorten; de laatste groep heeft zich dan ook het
langst gehandhaafd. Zowel rond 1950 als rond
I970 bleek vooral Zuid-Nederland zeer arm aan
korstmossen te zijn. De ontdekker, Barkman,
beschreef deze gebieden als 'epifyten-
woestijnen'. In de noordelijke provincies was de
toestand aanzienlijk beter.
Luchtverontreiniging en kostmossen op
bomen
Zwaveldioxyde (S02) is voor korstmossen het
meest schadelijke gas. Sinds het eind van de
jaren zestig is de concentratie hiervan sterk
gedaald, mede door het gebruik van aardgas in
plaats van stookolie. Een aantal korstmossen
heeft hier gunstig op gereageerd. Anno 1990
groeien ze weer op plaatsen waar ze jarenlang
ontbraken. Epyfytenwoestijnen komen in ons
land niet meer voor. Het aantal vondsten van
zeldzame soorten neemt weer toe. Tijdens het
korstmossen onderzoek van het LON in Zeeland
werd de meest opmerkelijke vondst gedaan bij
IJzendijke: Arthonia dispersa. Deze soort is
sinds het begin van deze eeuw niet meer in ons
land gezien, (van Herk, 1997) Het dieptepunt
van de jaren zestig en zeventig lijkt dus voorbij.
Toch mogen we niet te hard juichen. Stik-
stofminnende soorten zoals de gele Dooier
mossen en grijze Kroesmossen blijken namelijk
andere steeds meer te overheersen. Ze groeien
het best op neutrale tot zwak basische schors
met een hoog gehalte aan mineralen en horen
van nature thuis op iepen, linden, populiere en
wilgen. 'Zuurminnende' soorten, zoals het Eike
mos en het Schorsmos, hebben juist een
voorkeur voor zure, mineraalarme schors. Ze
horen op eiken, beuken, berken en naaldbomen
te groeien. Een groot aantal soorten vertoont
geen duidelijke voorkeur. Door verzuring van de
boomschors is het aandeel van zuurminnende
soorten tot 1970 toegenomen, ook op bomen
met oorspronkelijk mineraalrijke schors. In
grote delen van het land domineerde een enke e
korstvormige soort: Groene schotelkorst. Sincs
1970 zijn door de intensivering van de veeteel:
stikstofminnende soorten sterk komen opzetten,
zelfs op eiken en beuken. Ze profiteren van het
feit dat de schors minder zuur wordt door neer
slag van het basische ammoniak. In de Peel en I
de Achterhoek domineren Dooiermossen en I
Kroesmossen inmiddels de schors van bijna al e
bomen. Verontrustend is het recente verdwijnen
van enkele zeldzame soorten uit oude eiken-
bossen in Drenthe door de werking van ammo
niak.
In gebieden met relatief hoge zwaveldioxyce
concentraties zoals Zuid-Holland, Zeeuw
Vlaanderen en Zuid-Limburg, komt nog steecs
veel Groen schotelkorst voor.(R.Roos en
V.Vintges, 1992)
Monitoring van ammoniak met korstmossen
in Zeeland
In 1997 heeft in Zeeland een onderzoek van hot
Lichenologisch Onderzoekbureau Nederland op
verzoek van de Provincie Zeeland, Direct e
Ruimte, Milieu en Water plaatsgevonden naar
het voorkomen van epifytische (op bomen!
groeiende) korstmossen. Het onderzoek heelt!
tot doel om de ammoniakproblematiek in Zee
land te volgen met biologische graadmeters. E r
zijn in totaal 349 monsterpunten onderzoch
Daarvan zijn er 252 geselecteerd om in del
toekomst te gaan gebruiken als monitorinc-
punten. leder monsterpunt bestaat uit een rijtje!
van meestal 10 bomen. Het grootste deel vai
de punten bestaat uit populieren. In de verzi-
ringsgevoelige gebieden zijn ook eiken en abe
len onderzocht. Per boom is de soortensamer-
stelling, en per boomrij de totale kwantiteit per
soort genoteerd. Uit de soortensamenstelling is
de ammoniak-indicatie berekend. Deze worct
uitgedrukt in de Nitrofiele Indicatie Waard?
(NIW) en is gebaseerd op soorten met eei
positieve reactie op ammoniak. Hoge waarde i
geven dus aan waar het milieu sterk veront
reinigd is. Voor de verzuringsgevoelige ge
bieden is ook de Acidofiele Indicatie Waards
(AIW) uitgerekend. Deze is gebaseerd op
soorten met een gevoeligheid voor ammonia
en hoge waarden geven dus aan waar het milieu
nog schoon is.
Uit het onderzoek is gebleken dat populierer