w 4- Libellen in Zeeuws-Vlaanderen Een recensie door Peter Maas Libellen, ze spreken zeer tot de verbeelding. Al was het alleen maar om hun naamgeving. Wist u bijvoorbeeld dat er in Zeeuws- Vlaanderen wel eens een Watersnuffel rond vloog? Of een Plasrombout, Zwervende pantserjuffer, Platbuik of Breedscheenjuf- fer? Heidelibellen zijn er in soorten en maten: Zwarte, Geelvlek, Zwervende, Band, Bloedrode, Bruinrode en ja, dan zal er ook nog wel een Steenrode heidelibel zijn. Ook hun latijnse naamgeving werkt soms op de zenuwen: Lestes barbarus (opgestaan?), Cordulegaster boltonii (van het circus?) en dan de Libellula depressa, die spreekt na tuurlijk al helemaal boekdelen. Sommige soorten schijnen wel een snelheid van 160 km per uur te kunnen halen. Met recht kun je dan ook spreken over 'zeer mobiele dieren'. Daarentegen zijn ze in het larvestadium zeer kwetsbaar en kritisch. Het volgen van de aantals ontwikkelingen van de verschillende soorten kan dan ook een zeer goede indicatie geven omtrent het biotoop waarin ze leven. Anders gezegd, libellen zijn een prima graadmeter voor de kwaliteit van ons zoet oppervlaktewater. (Overigens zijn het vooral de brakke natuur waarden die de Zeeuwse natuur zo bijzonder maken.) De laatste jaren is er steeds meer belangstelling gekomen voor deze fascinerende groep insecten. Het aantal waarnemers is gegroeid en daarmee dus ook het aantal waarnemingen, niet in de laatste plaats omdat er tegenwoordig bijzonder fraaie en goede deter- minatiegidsen te koop zijn. Alle waarnemingen uit heel Zeeuws-Vlaanderen zijn nu gebundeld in een nieuw rapport uitgegeven door de Steltkluut: Libellen in Zeeuws-Vlaanderen, een overzicht tot en met 1997. Voor de samenstelling ervan tekent Luciën Calle. In totaal worden maar liefst 33 verschillende soorten in het rapport behandeld. Van de in totaal zo'n 60 die in Nederland voorkomen, doet deze uithoek van ons land het dus helemaal niet slecht. Zeker niet als we in ogenschouw nemen dat veel van ons oppervlaktewater min of meer Aeshna mixta - Paardenbijter foto: Alex Wieianil brak is, hetgeen voor libellen een ongeschik; biotoop oplevert. Per soort is er een overzicht! opgenomen van alle waarnemingen. Diverse tabellen maken al die gegevens heel wall inzichtelijker. Ook wordt op een fraaie manier de verschillede biotopen toegelicht. Van de kreken I bijvoorbeeld worden de meest belangrijke ge l bieden genoemd, hoeveel soorten er per kreek in totaal zijn waargenomen en om welke soorten I het dan gaat. Daar scoort het Grote Gat bij I Koewacht het hoogst, met in totaal 10 verschil-1 lende soorten. Ook Zwartenhoek (9) en del Vlaamse kreek (8) zijn zeer goede gebieden voor libellen. Onder divers open water vallen del Kriekenputten bij Clinge bijzonder op. De ver-I schillende watertjes bij elkaar opgeteld, zijn Iter in de loop der jaren 19 verschillende soorten waargenomen! Tot slot blijken ook veedrinkput ten een belangrijk voortplntingsbiotoop te vor-l men voor libellen. Een grote put in de buurt van'l Spui herbergt 12 soorten; putten in het Bos vanl Erasmus bij Cadzand 11 soorten en de putten in de Westgeul van de Braakman 10 soorten. De relatie naar het zoete water is duidelijk. Daar immers worden de eieren afgezet en ook daar groeien de larven op tot volwassenheid. Dat j leven onder de waterspiegel kan soms wel drie tot vier jaar duren. Eenmaal uit het water, vol- wassen, rest hun nog maar een taak: voort planten! En daarbij is haast geboden want al 18

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1998 | | pagina 20