■Sm
Broedgeval van de Bosuil in het Braakmanbos
Door: Henk Casteli n
Op 1 mei 1998 liep ik met mijn beide zoons
Wannes en Jeroen het Noorder Braakman
bos in om een Buizerdnest te gaan contro
leren. Aan de rand van het bos kwamen we
Cees Riemslag tegen. Hij had zojuist voor
het eerst in de Braakman een jonge Bosuil
gezien. Hij liep met ons mee en wees ons het
jong aan. Het zat ongeveer anderhalve meter
boven de grond op nog geen drie meter van
een zitbankje op een dertigtal meter van het
Buizerdnest. Eindelijk het was zo ver, sinds
de eerste waarneming van de Bosuil in de
Braakman op 26 november 1994 waren daar
de bewijzen van een broedgeval.
Cees, die wist dat ik in het bezit ben van een
ringvergunning voor nestjongen van roofvogels
en uilen, raadde me aan de vogel niet te ringen.
Hij was van mening dat "van Bosuilen alles al
bekend is en hetgeen niet bekend is, maar
geheim moet blijven". Als vogelonderzoeker heb
je daar geen oren naar en ga je toch ringen en
meten. Ringvergunningen worden immers niet
voor niets versterkt en bovendien ligt onderzoek
aan de basis van kennis. Er was echter een
probleem: de ringen lagen thuis. Vandaar dat
Wannes op enige afstand de jonge uil in de
gaten hield en ik samen met Jeroen om de
ringen ging. Na een klein uur waren we weer ter
plaatse. Het jong zat nog in dezelfde houding op
dezelfde plaats. Toen we het van de tak pakten,
liet een van de ouders zich even horen en vloog
een boom verder. We bepaalden de vleugel
lengte en daarmee de leeftijd van het jong en
deden het een ring om. We hadden het ook
graag gewogen, maar het unster waarmee dat
gebeuren moest, lag nog bij de ringbaan in
Saeftinghe. Het jong werd wat dieper in het bos
op circa vijf meter hoogte in een spar gezet.
Daarna zochten we de omgeving af naar meer
jongen en werden het Buizerdnest en een oud
Sperwernest (op tien meter van het Buizerdnest)
beklommen: een boom voor elke zoon. Zowel in
het Sperwernest als het Buizerdnest werden
prooiresten gevonden. In het 'Buizerdnest' lagen
bovendien braakballen van jonge en onder het
oude Sperwernest braakballen van volwassen
Bosuilen. Het onderscheid vindt plaats op basis
Terwijl beide zoons nog in de boom zaten, zoen
ik de omgeving af naar nog meer jongen, k
vond een tweede jong: het lag plat op de grord
en dacht kennelijk als ik hem niet zie, ziet hij rr i
vast ook niet. Dit jong zou dezelfde behandelirc
krijgen als het eerste. Omdat er juist enkee
wandelaars passeerden, vroeg ik Wannes en
Jeroen die nog in de boom zaten, zich stil e
houden. Desondanks werden we ontdekt. H 3!
ging dan ook niet om gewone wandelaars, maar
om enkele Zeeuwse vogelaars met een aanzien
lijke soortenlijst. Als een vogel zich voor hen il
niet kan verstoppen, kan een mens dat zeknr
niet. Ondanks de aanzienlijke soortenlijst was
de eerste Zeeuwse jonge Bosuil ook voor hen
een aangename verrassing.
Omdat een afspraak ons verhinderde verder ie
zoeken, besloten we de volgende dag terug te
gaan. Inmiddels had ik mijn huiswerk gedaan:
Mikkola (1983) en Cramp (1985) waren geraad
pleegd. Daaruit bleek dat Bosuilen bijna altijd in
Tim Meininger met jonge Bosuil
van de grootte. Het ging hier dus niet om
nest van een Buizerd maar om dat van eer
Bosuil! Aan de gedeeltelijk nog aanwezige
overkapping was te zien dat de vorige bewon;
een Ekster was geweest. Het nest bevond zid
in een spar op elf meter hoogte. De naam var
ontdekker van het 'Buizerdnest' én van degene
die op 13 april een vijftiental Zeeuwse roofvoge l
laars (waaronder ik) er naar toe leidde, blii
geheim.
10