p. 1994 6 September Eemshaven-Oost Gronin gen juveniel (Wiegant, Steinhaus CDNA 1996) 6. 1995 26-29 mei Weerribben IJsselham Over ijssel zingend mannetje bandopname (Wiegant, Steinhaus CDNA 1997) 7. 1996 15-27 juni Harderbroek Zeewolde Fle voland zingend mannetje geluidsopname (Wiegant, de Bruin CDNA 1998) En wat nu met al die andere gevallen zowel vóór als na 1980. Wat met al die gevallen in de vele gebiedsrapporten, streekavifauna's, veld- aarnemingsrubrieken, tochtverslagen en indi- duele notitieboekjes? Gepubliceerde gevallen dienen terecht zeer kritisch te worden bekeken. Voor de CDNA hoeft een soort niet twichtbaar te zijn, maar zonder schetsen, veldnotities, foto 's, dia's, video, geluidsopname en/of meerdere aarnemers maken deze gevallen geen kans op homologatie. Maar deze hoge homologatiedrempel hoeft niemand af te schrikken bij het waarnemen van zeldzame en verborgen levende ralachtigen. Integendeel laat dit eerder een aansporing zijn. Zo kunnen we ons dan ook ontdoen van de kri tiek van van IJzendoorn (1988) naar aanleiding van de verschijning van de Atlas van de Neder- andse Vogels (SOVON 1987). van IJzendoorn is niet mals in zijn kritiek op de gegegevens van Klein en Kleinst Waterhoen in de Atlas van de Nederlandse Vogels. Hij spreekt zelfs van een farce! nderdaad hebben de samenstellers van de At- as van de Nederlandse Vogels het over jaar- lijks maximaal 15 waarnemingen. Het project ep van oktober 1978 tot en met september I983, hetgeen dus al snel zo'n 75 waarnemin gen betreft: niet mis, maar toch iets om de venkbrauwen bij te fronsen. Het zal uiteraard in de gevallen waarin de determinatie juist was wel enkele keren om dezelfde vogel gegaan zijn of dezelfde locatie. Maar een aantal van die ge vallen behoort allicht tot het rijk van het wens- denken. Sinds enkele jaren lopen nu ook landdekkende onderzoeken naar het voorkomen van sommige broedvogelsoorten. Motor van dit soort surveys is SOVON. In beperkte vorm vinden we de re sultaten van deze onderzoeken o.m. terug in het tijdschrift Limosa. Die resultaten zijn zeer le zenswaard maar inzake het Klein Waterhoen is de enige duidelijkheid "de status als broedvo- gel is onduidelijk" (sic (van Dijk et al. 1997). De meest recente rapportage (van Dijk et al. 1998) heeft het voor 1995 over 7 getelde paren (het vetgezet is van mij afkomstig). Dat bete kent dus 14 vogels, terwijl alleen een waarne ming van een mannetje in de Weerribben (het 6° geval voor Nederland) werd gehomologeerd Het verschil tussen het aantal "aanvaarde" ge vallen en het aantal "gepubliceerde" gevallen is dermate groot dat we dus dienen in te gaan op de oorzaak van deze kloof. Voor een deel is dat te wijten aan wat ik zou noemen een cultuur on der vogelkijkers. Nogal wat mensen wensen hun gegevens niet beoordeeld te zien door an deren, hebben het moeilijk met de homologa tieprocedure of vrezen een grote toeloop. Ze maken hun gegevens niet of in slechts beperkte kring bekend. Maar dat is niet voldoende. Determinatieproblemen Het Klein Waterhoen is inderdaad - in vakjar gon - "een moeilijke soort" Waarin zit hem dat moeilijke? Wel, de soort leeft verborgen in dik wijls moeilijk toegankelijk en/of moeilijk te moni toren biotopen, is vooral 's nachts actief en is, het kan niet ontkend worden, echt zeldzaam. Die zeldzaamheid heeft niet enkel met z'n mon diale verspreiding te maken - de hoofdmoot si tueert zich in Europees Rusland (Cramp Sim mons 1980), maar ook met behoorlijk wat bio toopvernietiging in West-Europa. Een zeldzame soort die moeilijk te observeren is maakt dan ook dat ze slecht gekend is onder veldmensen, en men, zeker hier ten lande, moeilijk ervaring met de soort kan opbouwen. Bijkomende moeilijkheid is dat het Klein Water hoen makkelijk te verwarren is met aanverwan te soorten, meer bepaald met Kleinst Water hoen, Porseleinhoen, Kwartelkoning, Sora Ral (Porzana Carolina) en voor het geluid zeker ook nog met de Waterral. Om met dat laatste te beginnen. Veel waarne mingen zijn uitsluitend gebaseerd op geluiden. Dat hoeft vanwege het bovenstaande niet te

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1999 | | pagina 15