A geert de vogel alleen op hoogfrequentie gelui den, zoals geritsel van bladeren of krabbelen van kleine klauwtjes op een gevelde boom. Als de geluidsbron zich naar beneden verplaatst hoort de uil dat luider in het linkeroor en minder luid in het rechteroor. Bij opwaartse beweging gebeurt het omgekeerde. Uilen kunnen dus ge luiden in beide vlakken met zeer grote nauw keurigheid lokaliseren. Men beweert dat een kerkuil in totale duisternis een rennende muis kan lokaliseren en vangen en daarbij zelfs weet in welke richting deze zich beweegt om hem -door gebruik van zijn opmer kelijke gehoorzin- vanuit elke richting in zijn klauwen te kunnen krijgen. Dit is allemaal mo gelijk door het horen van de bewegingen van de muis -dus niet zijn gepiep, waarvan de frequen tie te hoog ligt. 3. Echo's in de nacht Vleermuizen krijgen door echopeiling een indruk van de wereld om hen heen. In feite is dit een zeer eenvoudige techniek: de vleermuis maakt een kort, scherp geluid en luistert naar de echo hiervan. De tijd, die nodig is om de echo naar het oor van de vleermuis te laten terugkeren, vertelt de vleermuis hoe ver een obstakel ver wijderd is. De kwaliteit van de echo geeft bo vendien informatie over aarde en grootte van het obstakel, terwijl het stereofonisch gehoor van de vleermuis hem in staat stelt om de bron van de echo te lokaliseren. Rondsnuffelen Voor nachtdieren is een goed reukvermogen van groot voordeel, zowel voor prooi- als voor roofdieren. De door een briesje meegevoerde geur van een vos is voldoende om een haas te alarmeren en zich voor te bereiden op de vlucht, die als reactie op een volgende waar schuwing -misschien een gering geluid- wordt ingezet. Op zoek naar hun volgende maaltijd snuift de vos ook zelf de wind op. Bij het reukzintuig wordt de opgesnoven hoe veelheid lucht uit de omgeving met chemore- ceptoren getest, die verschillend op verschillen de moleculen reageren. Hoewel de reukzin ge woonlijk van de tastzin verschilt, werken beide op vrijwel overeenkomstige wijze; bij de reuk wordt een door de neusgaten ingeademde hoe veelheid lucht getest, terwijl bij de smaak een Voelsprieten Dagvlinder vast of vloeibaar monster uit de omgeving ge woonlijk in de bek wordt getest. Een groot aan tal insecten hebben chemoreceptoren in hun poten, die ze gebruiken bij het keuren van mo gelijk voedsel of bij het vinden van mogelijke af- zetplaatsen voor de eieren. Ruiken op lange en korte afstand Veel dieren kunnen een geur op vrij grote af stand waarnemen. Nachtvlinders gaan bij het vinden van voedsel op de geur van bloemen af. Hun antenne's zijn meer vertakt dan bij een dagvlinder, waardoor zij beter kunnen ruiken. De mannetjes van nachtvlinders gebruiken hun gevederde sprieten om de lucht te monsteren, waarbij zij een geurspoor van zwakke naar ster kere intensiteit volgen om uiteindelijk het vrouw tje te vinden, dat het aantrekkelijke aroma van haar soort verspreidt. Onder gunstige omstan digheden kunnen mestkevers de geur van hun voedsel op een afstand van enkele kilometers door de lucht waarnemen. De meeste dieren, die hun voedsel op de reuk zoeken, doen dit echter op kortere afstand, maar volgen het geurspoor op dezelfde wijze, hoewel op veel bescheidener schaal. De bloed hond, die met zijn neus op de grond een schurk achtervolgt, is een welbekend beeld; kleine knaagdieren, egels en katachtigen zoeken hun voedsel op dezelfde wijze. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2000 | | pagina 31