Veranderingen in de mosflora van de Westgeul
Kort geleden verscheen een verslag over de
mossen en korstmossen in het natuurreser
vaat De Westgeul (Staatsbosbeheer; Hoff
mann Roorda van Eysinga 1999). Onder
staand artikel is gebaseerd op dat verslag
en bevat als onderdelen: A, een korte be
schrijving van het verslag; B, een bespre
king daarvan; en C, een discussie over de
gesignaleerde veranderingen.
Inleiding
Het verslag is gepubliceerd in Muscillanea, het tijd
schrift van de Vlaamse Werkgroep Bryologie, nr. 19,
1999, en kreeg als titel: Mossen en korstmossen in
het natuurreservaat De Westgeul bij Terneuzen
(Nederland), excursie van 6 september 1987, door
Maurice Hoffmann en Pieter Roorda van Eijsinga.
Het werd opgedragen aan Pieter, die helaas de publi
catie niet meer heeft mee mogen maken. Maurice
schrijft er het volgende over:
Met leedwezen vernam ik zopas dat Pieter Roorda
van Eijsinga op 2 juli j.l. op 78-jarige leeftijd plotseling
en totaal onverwacht overleden is. Onze laatste brief
wisseling d.d. 10 juni 1999, waarin hij nog nauwgezet
de informatie over de veenmossen in het studiegebied
besprak, deed nog niets in die zin vermoeden. Met
hem was ik overeengekomen om zijn uitgebreide set
aan herbariumgegevens van de Westgeul te incorpo
reren in het onderhavig artikel, waarbij hij als co
auteur zou optreden. Tot mijn grote spijt heeft hij nooit
het eindresultaat van deze samenwerking mogen
aanschouwen, maar ik houd mij eraan de gemaakte
afspraken na te komen. Bij wijze van zeer bescheiden
eerbetoon aan deze voor de Zeeuwse bryologie be
langrijke persoonlijkheid dragen we deze publicatie
aan hem op.
A. Het verslag
Hieronder wordt een verkorte versie van het tekstge
deelte uit het verslag gegeven. Veel stukken zijn er let
terlijk uit overgenomen. De wetenschappelijke namen
zijn naar Nederlandse vertaald. Voor de benamingen
wordt de standaardlijst (Buxbaumiella 50,1999, deel 1
en 2) aangehouden. Hieronder wordt daar waar niet
expliciet korstmossen vermeld wordt, steeds blad- en
levermossen bedoeld.
Tekst en tekeningen: Lucien Calle.
Bodemkundige en ecologische processen
Na de afsluiting van de Westerschelde in 1952 ont
stond er in de Braakman een voor mossen maagde
lijk terrein, bestaande uit een zandig natuur "eiland"
temidden van uitgestrekte kleiige polderakkers, waar
door het gebied voor mossen sterk geïsoleerd is. De
volgende processen zijn van belang:
Door uitloging nam de zoutinvloed af. Enkel de
slibrijkere delen en de oevers van de zoute geu
len zijn nu nog zilt. Binnen het terrein komen nu
belangrijke nat-droog en zoet-zout gradiënten
voor.
Er treedt een steeds verdergaande oppervlakkige
verzuring op door uitloging en accumulatie van
organisch materiaal. In hoeverre de algemene
ammoniakvervuiling hiertoe bijdraagt is onbe
kend. Nog steeds heeft het gebied globaal een
stikstofarme bodem.
Op de zoete vochtige plaatsen ontwikkelt zich
een dwergstruweel van Kruipwilg, rijk aan kalk-
moerasplanten zoals Moeraswespenorchis en
Parnassia. De vegetatie werd voorheen jaarlijks
gemaaid in september. Er ontwikkelt zich een
bijna gesloten mosmat van slaapmossen, waarin
Gewoon puntmos veelal domineert. Op de hoog
ste delen van de vochtige terreinen ontwikkelen
zich enkele veenmosbultjes. In de drogere gebie
den blijft het kalkgehalte hoog en ontwikkelen
zich plaatselijk mosduinachtige vegetaties met
Groot duinsterretje, Duinklauwtjesmos en Grijze
bisschopsmuts.
In de jaren negentig vindt er een verandering in
het beheer plaats. Het maaien van de vochtige
gebieden wordt vervroegd, enkele stukken wor
den afgeplagd en het zuidelijke deel wordt vanaf
dan begraasd door runderen.
Veranderingen in de mosflora
Vanaf het moment van de afsluiting in '52 zijn er door
verschillende mensen en groepen moswaarnemingen
gedaan. De inventarisatie intensiteit is echter niet voor
alle periodes even groot geweest, waardoor het beeld