zandgronden. Hier was zij kenmerkend voor de
oudere bouwlanden; in jonge ontginningsakkers laat
zij verstek gaan. Haar verspreidingspatroon tekende
fraai de grenzen van de zandgebieden af. Als kalk
en vochtmijdende, lichtbehoevende pionierplant
komt Korensla in zuidelijker streken ook in
heidegebieden en op droge delen van
zandstrandjes langs riviertjes voor; bij ons blijkt zij
echter vrijwel geheel aan de akker gebonden. De
indruk wordt gewekt dat zij in hoge mate afhankelijk
is van continuïteit in de verbouw van winterrogge.
De achteruitgang halverwege de 20sle eeuw is zo
plotseling opgetreden en zo snel verlopen, dat
hiervoor niet de chemische onkruidbestrijding, laat
staan de maïsteelt als hoofdsoorzaak is aan te
wijzen, al zijn dit wel factoren die de kans op herstel
tegenwoordig nihil maken. Invoering van kunstmest
en veelvuldig veranderen van gewas op hetzelfde
perceel (vruchtwisseling) zijn waarschijnlijk van
doorslaggevende invloed op de verdwijning van
Korensla geweest.
Planten waarmee deze soort dikwijls samen
voorkwamen, zijn Bleekgele hennepnetel, Kleine
leeuweklauw, Slofhak, Eenjarige hardbloem, de ook
op wat rijkere bodem groeiende soorten Grote
windhalm, Korenbloem, Smalle wikke, Akkerviooltje
en Zwaluwtong, en een paar soorten van droge,
zure zandgrond die optimaal buiten akkers
optreden, namelijk Klein tasjeskruid en de
overblijvende planten Schapezuring en Gladde
witbol.
Bron: Nederlandse Oecologische Flora deel 4
24