met verstoring van andere vogels. In de
periode daarna zijn er in 1998 geen
Purperreigers meer waargenomen. Door
SOVON zijn deze waarnemingen als
waarschijnlijk broedgeval gekwalificeerd. Dit
belooft mogelijk iets voor de toekomst als het
eheer hierop wordt aangepast richting.
Zoetwatermoeras
In het voorjaar van 2000, op 14 april wordt een
Purperreiger waargenomen, die tegen de
avond het riet van de Vlaamse Kreek opzoekt
'als slaapplaats. In deze periode wordt er op de
:kreek gebaggerd. Deze vogel wordt daarna
niet meer gezien. Via Walter van de Kerkhove,
Jhoor ik, dat tijdens het broedseizoen dit jaar
f(2000) een paartje Purperreigers is
waargenomen op de Linkeroever, nabij
Antwerpen. Ook hier is broedverdacht gedrag
waargenomen. Dit is slechts op een tiental
kilometers afstand van de Vlaamse Kreek.
Op 10 mei 2001 sta ik met nog tientallen andere
vogelaars op de dijk bij Breskens. waar de
vogeltrek goed is waar te nemen. Vandaag blijkt
het een superdag te worden. Er wordt een nieuw
record aan soorten waargenomen. Voor de
Purperreigers is het ook een echt record. Deze
dag zijn er 28 Purperreigers op trek op zeer
korte afstand, soms zelfs precies over de telpost
waargenomen. Deze vogels komen uit hun
winterkwartieren in Noord- en West-Afrika terug
naar de broedplaatsen in West Europa. In
Nederland is de purperreiger een schaarse
broedvogel en bekend van de broedkolonies in
de zoetwatermoerassen van de Wieden, de
Nieuwkoopse Plassen en het Naardermeer.
PS: gelieve al uw waarnemingen van
purperreigers en ijsvogels aan mij door te
geven: 0114-316975; e-mail: hbun@wolmail.nl
ZELDZAAM ZEEUWS VLAAMS:
KORENSLA (Arnoseris minima)
In de Nota Soortenbeleid van de Provincie
Zeeland komen in totaal ca. 200 aandacht
soorten voor soortgerichte maatregelen in
aanmerking, verdeeld over ongeveer 35
ecologische groepen.
Zo is het, in het Waterwingebied van Clinge
voorkomende, akkerkruid Korensla een
aandachtssoort.
Korensla is een lage tot zeer lage, eenjarige,
meestal in het najaar kiemende zomerbloeier
met een penwortel, een bladrozet en vaak
talrijke bladloze, onvertakte of in de bovenste
helft vertakte stengels. Melksap is spaarzaam
aanwezig. De plant is grotendeels kaal; alleen
de onderkant van de bladeren is dikwijls
behaard. Onmiskenbaar is deze plant doordat
de stengels naar boven toe sterk opgeblazen en
daardoor knotsvormig zijn, met de grootste
breedte vlak onder het hoofdje. Tijdens of na de
bloei verkleurt het onderste stuk van de stengels
koperrood. De rozetbladeren zijn langwerpig-
omgekeerd-eirond, naar de voet steelvormig
versmald, aan de rand grof getand. De hoofdjes
hebben een middellijn van ongeveer een
centimeter en bevatten citroengele lintbloemen
en staan min of meer tuilvormig gerangschikt, d.
w.z. bij de bloei op ongeveer gelijke hoogte. Ze
hebben urnvormige omwindsel, dat uit één rij
onderling even lange blaadjes en enige
priemvormige buitenomwindselblaadjes bestaat.
De nootjes zijn afgeplat omgekeerd-eivormig,
met tien ribben en daartussen rijen mazen, en
dragen geen pappus. Als ze rijp zijn, is het
onderste deel van het omwindsel inmiddels
verhard, de buitenste rij nootjes blijft in het
omwindsel en valt samen hiermee bij het
verwelken van de stengel op de grond.
Korensla heeft een tamelijk beperkt areaal. In
Nederland was zij vroeger algemeen op de
pleistocene zandgronden; tegenwoordig is zij
daar zeer zeldzaam.
Korensla vormt een schoolvoorbeeld van een
graanakkerplant die in een halve eeuw vrijwel uit
de flora van ons land en omringende landen is
geëlimineerd. Tot de tweede wereldoorlog was
zij een van de algemeenste en tevens meest
karakteristieke bewoners van de korenvelden -
met name winterrogeakkers- op kalkarme, zure
23