integendeel wie zich niet aanpast gaat er uit De ganzen die we in het voorjaar en in de zomer in Zeeuws Vlaanderen ontmoeten maken deel uit van een grotere populatie, die zowel Oost als West Zeeuws Vlaanderen als het noorden van West en Oost Vlaanderen (het Zwin en de kreken rond Assenede) omvat en misschien zelfs nog verder. Het zijn de lokale broedvogels met vermoedelijk een grote plaatstrouw. Ze zijn - uiteraard - heel mobiel en blijken in staat te zijn al naar gelang hun behoefte flexibel te kunnen inspelen op nieuwe voedselbronnen, dichtbij en verder weg. 2 Voedsel verbouwen voor wie Feit is dat er enorm veel voedsel wordt verbouwd en dat die monoculturen waar alles mooi op een rijtje ligt het extra aantrekkelijk maken voor vogels (ook eenden, duiven, fazanten, etc). Een enorme voedselproductie gepaard gaande met lage landbouwprijzen en hoge consumentenprijzen, productiesubsidies en overproductie. Dumpen van overschotten en nu ook subsidies om te braken en een derde van de wereld dat honger lijdt. Knoop dat nog eens aan mekaar. Ligt daar niet het probleem Maar ik kan begrijpen dat de landbouwer het moeilijk heeft als ook nog een deel van het gewas in de magen van vogels verdwijnt. Wat en hoeveel eet zo'n Grauwe gans. Dit hangt van veel zaken af: welk soort voedsel beschikbaar is, of het gemakkelijk bereikbaar is, de verteerbaarheid, de tijd van het jaar, de energiebehoefte, etc. Een vrouwtje dat moet eieren produceren en 28 dagen op een nest verblijven, dient een behoorlijke voorraad aan te leggen. Vogels die na het broedseizoen hun slagpennen ruien hebben een hoge energiebehoefte. Vogels die veel verstoord worden dienen veel te vliegen en vliegen kost veel energie. Vogels die voor het trekseizoen staan dienen flink bij te tanken, In Saeftinghe is door Henk Castelijns en Jean Maebe onderzoek verricht naar voedselvoorkeur van Grauwe ganzen en het blijkt dat deze laatste in de loop van het jaar verschillende malen op een ander menu overschakelen. Nu eens vreten ze in de polder bietenafval of ongerooide aardappelen, dan weer wortelknolletjes van biezen, dan weer wintergranen. O.m. via onderzoek van keutels komen we dergelijke zaken te weten. Ook in het Spaanse Coto Donana is dergelijk onderzoek verricht. Ook daar schakelen ze in de loop van het winterseizoen over van de ene biezensoort op de andere en op weidegrassen. Al naargelang de beschikbaarheid van oplosbare koolhydraten, proteïne, vezels, mineralen, etc. Dit vraagt wel uitgekiend onderzoek. Voor het ogenblik is zoiets niet mogelijk in Canisvliet. Gegevens van keutels kunnen we dan koppelen aan peck-rate en step-rate (pik- en stapbewe- gingen observeren en kwantificeren), het doen van vegetatieopnames en het bepalen van de samenstelling aan voedingsstoffen van deze planten. Koppel dit ook nog aan de ruimtelijke en temporele spreiding in een bepaald gebied en je kan al wat meer zinnige dingen zeggen i.v. m. Grauwe ganzen en hun voedselopname. Terzake zijn er gedetailleerde studies maar je kan resultaten en gegevens niet zomaar gaan toepassen op andere locaties. Wat de Zweden in Skane en de Spanjaarden in de Marisma's, met verschillende klimaattypes, hebben vastgesteld hoeft daarom niet in Zeeuws Vlaanderen te gebeuren, al kunnen de onderzoeksmethodes misschien over genomen worden. 3 Gastvrij Canisvliet Het natuurreservaat Canisvliet hangt niet zomaar ergens los in ruimte en tijd. Net zomin als landbouwpercelen geïsoleerde plekjes zijn. Het zijn ecosystemen die zelf ook weer deel uitmaken van grotere ecosystemen. Er grijpen allerlei dynamische en complexe processen plaats van opbouw en afbraak. Er is een voortdurende onrust en tezelfdertijd een voortdurend zoeken naar ordening. Het klinkt vaag en tegenstrijdig, maar misschien is de Grauwe Gans wel erg geschikt om inzicht in die processen te krijgen. In Canisvliet is tot op heden geen gericht onderzoek verricht naar de binding van de Grauwe Gans aan de verschillende terreintypes. Wat ik er doe is het klassieke inventarisatiewerk (aan/afwezigheid, aantalveranderingen, territoriumkartering) en dat blijkt heel wat vragen op te roepen. De antwoorden daarop laten ons misschien tot een betere (deel) probleemformulering te komen. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2001 | | pagina 13