zich, het ging over Europa ten tijde van de ijstijd. Zijn verweerde hand wees naar een foto. "Kijk, daar ben ik geweest". Soms weet hij niet zo goed hoe hij een gesprek moet beginnen. Ik keek naar de foto. Dwergberk, Betula nana, ijstijd relict, moeras bij Bodenteich nabij Hannover. Het fascineerde mij gelijk. Ik herinnerde me dat hij mij als kind al uitlegde hoe Nederland er in de ijstijd heeft uitgezien. Hij tekende het zelfs, mammoet wolharige neushoorn, achtster Trias octopetala) en dwergberk: Betula nana. Over zijn schouder meekijkend, dreunde ik zijn verhaal van minstens 30 jaar geleden op. Verbaasd keek hij mij aan. "Dat klopt, hoe weet jij dat?" "Van jou geleerd, weet je nog?" Ik noemde de tijd en de plaats op. Een beetje meewarig keek hij voor zich uit. "Ik schijn alleen dingen te herinneren die 50 jaar geleden gebeurd zijn. Ik kan me het herinneren als de dag van gisteren." We werden richting Bodenteich gestuurd, wat overigens nog een paar honderd kilometer boven Hanover ligt! De opperhoutvester wees een perceel aan. Veel berken, en elzen. Hele dikke grote bomen. We zaagden ze met de hand om, met de stootzaag." Ik knikte, ik had het verhaal natuurlijk al honderd keer gehoord. Uitslepen met de hand, soms met een paard. Slapen in een boerenschuur en als je na een werkdag terugkwam bij de boer, moest je daar nog koeien melken, de stal uitmesten of asperges steken. Hij ging verder: "op een dag, het was ergens in mei 44 of zo, vond ik aan de rand van het bos een heleboel struiken. Rare struiken, zoals ik ze nog nooit had gezien. Kleine blaadjes, als van een ratelpopulier, maar veel kleiner. Toen wist ik natuurlijk niet wat het was, maar jaren later, na de oorlog kocht ik dit boek. Toen ik gisteren zat te bladeren schoot het me allemaal te binnen." "Dat moet het zijn!" Ik zag een beetje opleving, een twinkeling in zijn ogen. "Zou het er nog staan?" "Er is maar een manier om er achter te komen", zei ik. Op de stafkaart was het gebied inmiddels allemaal ingekleurd als weiland. Natte, lage weilanden, dat wel. Maar veel bos was er niet meer te zien. We reden eerst richting de bosgebieden die op de kaart stonden. Op een of andere manier wilde ik dat plantje voor hem vinden, al had ik er een hard hoofd in, na 57 jaar. De bossen die op de kaart stonden aangegeven waren allemaal droge bossen op zandgronden. Maar op een gegeven moment reden we tussen de lage, natte weilanden. Als er nog ergens een relict aanwezig moet zijn, moet je dat toch zoeken tussen de overhoekjes in een landschap. Hele kleine hakhoutbosjes en zo. Al rijdende vielen er steeds meer stukjes af. Uiteindelijk hielden we stil bij een klein bosje. Er stond een bord. Mijn hart begon wat sneller te kloppen. Zwergbirken moor. Dwergberkmoeras, vertaalde ik voor mijzelf. Pa stapte voorop het bos in, met zijn wandelstok de takken wat wegbuigend. "Het is hier wel veranderd. Vroeger waren die bomen dikker, en stonden er ook veel meer." "Vind je het gek, die heb jij natuurlijk allemaal omgezaagd voor die moffen!" Toen ik bukte suisde de wandelstok vlak over mijn hoofd. Een klein paadje slingerde door het elzenberkenbos. Verdroogd, dat was duidelijk. Opslag van ruigtekruiden waren de oorspronkelijke onderbegroeiing van wilgen en aalbessen aan het verdringen. Vroeger had er 18

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2001 | | pagina 20