water in gestaan, nu was het droog. Door het dalende grondwaterpeil vermineraliseerde de veenlaag en kwamen er voedingstoffen beschikbaar voor ruigtekruiden. Uiteindelijk kwamen we bij een grote open plek waar een informatiebord stond. Naast het paneel lag een klein graslandje van pijpenstrootje waarin beschermd door een hekje drie onooglijk lelijke struiken stonden. Rondom de struiken was het gras weggemaaid. Ik zag het in een oogopslag. Dit was letterlijk een relict. Aan de struiken was te zien, hoewel ze maar een meter hoog waren, dat ze héél oud waren. Waarschijnlijk net zo oud als de man die daar stond, en met zijn wandel stok tikkend tegen de struik begon te praten. "Ken je mij nog?" Ik begon te 1 fluisteren, "je moet Duits praten. Het is een Zwergbirk ge worden." We ston den een tijdje stil. Niemand van ons durfde iets te zeggen. De plek had k iets magisch, iets %j historisch. Aan een i kant heerste er een onderdrukt euforisch gevoel. Aan de an dere kant was het iets triests. Het feit dat die oude man 57 jaar na dato de plek terugvindt waar hij een ware kaalslag gepleegd moest hebben, aan de andere kant een kwijnende oude struik. Er waren overeenkomsten. Ik trok gelijk de parallel tussen twee relicten uit lang vervlogen tijden. Twee individuen, de struik én de oude man die ik mijn vader mocht noemen, iets herfstachtigs. Maar ook iets onverwoestbaars. De oorlog en de ijstijd leken voor mij net zo lang geleden. Ik heb geen flauw benul van beide tijdperken. Maar de twee die naast mij stonden, één met zijn wortels in verdrogend veen, de ander leunend op een wandelstok van taxushout, wisten het allebei nog na te vertellen. Toen we wegliepen, keek hij nog een keer achterom. "Soms is het beter om vooruit te kijken, en niet meer achter je", zij hij. Hij draaide zich resoluut om. "Het is een mooie dag. Dat was het toen ook". Eenmaal terug in Nederland heb ik lang nagedacht of ik u dit verhaal moest vertellen. Het is nogal persoonlijk. Komisch, emotioneel, leuk en triest tegelijk. Laten we maar stoppen met de parallel tussen mijn vader en de dwergberk. Als je het nuchter bekijkt heeft die dwergberk geen recht van spreken meer. De ijstijd is voorbij. Als de struiken nog zaad zouden kunnen maken zou het nooit in geschikte bodem vallen. Je zou het bos moeten kappen, het grondwaterpeil in het hele gebied moeten verhogen, de weilanden weer tot moeras omtoveren. De dwergberk is daar niet meer bij gebaat. Die moet zich maar voortplanten op de toendra's in Siberië. Andere soorten zijn er natuurlijk wel bij gebaat. We kunnen alleen maar hopen dat er in Zeeuws Vlaanderen nooit een hekje komt te staan om de laatste kraakwilg. Of een draadje om de laatste ruige anjer. Veel soorten zijn gedoemd tot uitsterven. Als het te maken heeft met een veranderend klimaat mag dat ook best. Daar moeten we niet te emotioneel over worden. Soms moet je accepteren dat bepaalde dieren en planten hier bij ons uitsterven maar elders op de wereld nog massaal voorkomen. Waarom koste wat het kost hoogveen in Nederland in standhouden, beschermen, terwijl er in Ierland hectares per dag ontgraven worden? We zullen onszelf een spiegel moeten voorhouden. Het huidige natuurbeheer tegen het licht houden. Of we niet bezig zijn bepaalde zaken kunstmatig in leven te houden, terwijl we aan andere dingen voorbij gaan. Voor de liefhebbers onder u: zowel dwergberk als achtster zijn met een beetje moeite in gespecialiseerde tuincentra te krijgen. Daarnaast staat onze eigen Zeeuwse Braakman vol met kruipwilg. Ook een ijstijdrelict, maar wel eentje die zijn plaats heeft gevonden in ons huidige ecosysteem. Hoef je niet voor naar Duitsland. T is maar hoe je het bekijkt! 19

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2001 | | pagina 21