Midden Zeeuws Vlaanderen is 82.4 km groot
en ligt in het uiterste zuidwesten van Nederland.
In het noorden wordt het begrensd door de
Westerschelde, in het zuiden door de rijksgrens
met Vlaanderen, in het westen door de
Braakmandijk en in het oosten door het Kanaal
van Gent naar Terneuzen. Het gebied bestaat
uit 44 polders of delen daarvan. De dijken
rondom de polders zijn voor het overgrote deel
nog intact en dienen meestal als scheiding
tussen de verschillende deelgebieden (figuur 1).
De bodem bestaat voornamelijk uit zavel of
zeeklei met plaatselijk een dunne laag zand op
de zavel of klei (c. 10%). Van het totale
oppervlak wordt 5% gebruikt als weiland en
80% voor akkerbouw. De rest van het gebied is
bebouwd (dorpen en industrieterreinen), bebost
of is open water. De gewassen die op de akkers
worden geteeld, zijn in volgorde van afnemend
belang: granen, suikerbieten, aardappelen,
peulvruchten, graszaad en mals. De laatste
jaren neemt het areaal aan maïs en
aardappelen toe en dat van granen af.
Aantallen
De resultaten van de tellingen zijn samengevat
in tabel 1. In figuur 1 wordt weergegeven welk
deel van het gebied per winter werd geteld en in
figuur 2 worden de getelde en geschatte
aantallen grafisch weergegeven.
In de winters van 1990/91, 1993/94 en 2000/01
werd respectievelijk 70, 98 en 72% van Midden
Zeeuws Vlaanderen op Patrijzen geteld. Het in
1993/94 niet getelde deel betrof een
industriegebied. Als wordt aangenomen dat zich
daar toen geen Patrijzen ophielden, bestond de
gehele Midden Zeeuws Vlaamse populatie toen
uit 461 ex. Drie jaar eerder, in de winter
1990/91, werden in 70% van het gebied nog
696 Patrijzen geteld. De schatting voor het
gehele gebied bedroeg toen 875 ex. In drie jaar
was het aantal met 46% gedaald. In de winter
2000/01 werd nagenoeg hetzelfde deel van
Midden Zeeuws Vlaanderen geteld als in de
winter 1990/91. Er werden toen slechts 122
Patrijzen waargenomen en de geschatte
dichtheid was gedaald tot 1.7 ex./km2: een
afname van 84% ten opzichte van 1990/91
Groepsgrootte
Volgens Cramp Simmons (1980) vindt de
paarvorming vanaf januari plaats en vallen de
wintergroepen uiteen. Als een groepsgrootte
van 'twee' gelijk wordt gesteld aan een paar,
waren op 11-12 februari 1991 16%, op 21-23
februari 1994 68% en op 27-30 december 2000
0% van de Patrijzen in het telgebied gepaard.
Op de sneeuw achter elkaar aanrennende en
kirrende Patrijzen bepaalde in februari 1994 het
beeld terwijl daar in december 2000 geen
sprake van was.
Afname niet van vandaag of gisteren?
Er zijn sterke aanwijzingen dat de afname van
de Patrijs in Midden Zeeuws Vlaanderen zich al
enige decennia geleden heeft ingezet. Zo is uit
sneeuwtellingen van de Patrijs in het
aangrenzende West Zeeuws Vlaanderen
gebleken dat de dichtheid in de periode 1970-85
afname van 33.3 tot 7.4 ex./km2 (Marteijn 1986).
Tabel 1. Oppervlak geteld gebied, aantal getelde en geschatte exemplaren en geschatte dichtheden tijdens drie
sneeuwtellingen van de Patrijs (Perdix perdix) in Midden Zeeuws Vlaanderen.
Winter
1990/91
1993/94
200/01
Telperiode
11-12 feb.
21-23 feb.
27-30 dec.
Oppervlak
82.4
82.4
82.4
Geteld oppervlak
57.9
81.0
59.6
Geteld oppervlak
70
98
72
Aantal ex. geteld
696
461
122
Aantalsschatting
875
461
140
Dichtheid (N/km2)
10.6
5.6
1.7