Door gebruik van halsbanden neemt het aantal meldingen per vogel enorm toe, 10-50 waarnemingen per vogel is heel normaal. Als je zo'n kleurcode of inscriptie hebt afgelezen, kun je dat aan de desbetreffende onderzoeker melden. Vroeger ging dat per post, waardoor het soms erg lang duurde voor je eens wat hoorde. Nog erger was dat je eindeloos veel tijdschriften moest napluizen om er achter te komen wie welk kleurmerk bij een bepaalde soort had aangebracht. Want een beetje wildwest met het gebruik van kleurmerken is het wel. Door de website http://www.cr-birding.be te raadplegen, kom je er gelukkig tegenwoordig vlot achter wie welke kleurmerken of halsbanden gebruikt. Hoewel, als je bij een soort als de Zilvermeeuw gaat zoeken, ben je er niet zomaar uit.. Een groot voordeel van de website is dat je het daar weergegeven emailadres kan aanklikken en direct je melding kwijtkan. Enige tijd later ontvang je dan het tijdstip en de plaats van ringen en meestal een hele lijst van eerdere meldingen. Halsbandenvirus Toch heeft het nog een hele tijd geduurd voordat ik echt door het halsbandenvirus werd gegrepen. Sommige in onze streek actieve vogelaars, waren al veel eerder besmet: Walter Van Kerkhoven, Walter De Smet, Jean Maebe en Jaques Van Impe om er maar eens een paar te noemen. Zij hebben inmiddels honderden verschillende halsbanden afgelezen, voornamelijk van Grauwe Ganzen rondom Saeftinghe. Voor mij was het starten van een nieuw onderzoeksproject aan Kolganzen in de winter van 1998/99 de directe aanleiding om ook achter de halsbanden aan te gaan. De soort interesseerde me altijd al en de unieke kans om door het aflezen van halsbanden er meer over te weten te komen, wilde ik niet laten liggen. Het meest verrassende resultaat tot nu toe is dat van de 57 verschillende halsbanden die ik tot nu toe deze winter zag, ik er maar zeven een week later weer terugvond en dan nog voor het merendeel op een heel andere plaats in Zeeuws-Vlaanderen. Grauwe Ganzen zijn veel plaatstrouwer. Van de 31 Grauwe Ganzen die ik het afgelopen half jaar heb afgelezen, waren er 10 die ik tenminste een week later op vrijwel dezelfde plaats weer zag. Dat heeft alles te maken met het voedsel. Grauwe Ganzen leven 's winters voornamelijk van zeebiesknollen die ze alleen in het buitendijkse Saeftinghe kunnen vinden, terwijl Kolganzen voornamelijk op agrarisch land foerageren en daarom zowat overal in Zeeuws-Vlaanderen terechtkunnen. Grauwe Ganzen foerageren ook wel op agrarisch land, bijvoorbeeld op loof van pas geoogste bieten of op aardappel resten, maar doen dat alleen in de directe omgeving van Saeftinghe. Alleen als de bodem bevroren raakt, en ze daardoor de zeebiesknollen niet meer uit kunnen graven, verplaatsen ze zich.massaal naar binnendijks waar ze dan grazen op wintertarwe, graszaad en gras (Castelijns et al 1998). Wat betreft Kolganzen hebben andere waarnemers dezelfde ervaring. Met enkele van hen is daarom het plan opgevat hierover eens wat te publiceren. Daarover leest u dus later meer. Nu alvast het een en ander over enkele van mijn meest bijzondere aflezingen. Dwerggans blauw 13 en blauw ST De Dwerggans is een van de meest zeldzame ganzensoorten. Dat is niet altijd zo geweest. In Fenno-Scandinavië bestond de populatie in het begin van de twintigste eeuw zeker nog uit enkele tienduizenden vogels. Omstreeks 1980 waren er hier nog maar 160-260 van over. Dit was goed voor circa 60 paren (pers. med. J. Markkola, Lorentesen et al. 1999). Het aantal broedparen was zo gering dat men in de jaren tachtig in gevangenschap gekweekte Dwergganzen ging uitzetten. Omdat wilde Dwergganzen normaal naar Zuidoost Europa trekken om er de winter door te brengen en het daar door intensieve jacht te gevaarlijk voor hen was, koos men er in Zweden voor de jonge vogels uit te wennen met ter plaatse broedende Brandganzen die vooral in Nederland overwinteren. Omdat Nederland als een veiliger overwinteringsgebied wordt beschouwd, verwachtte men dat hierdoor de populatie zou toenemen. Tot en met 1999 werden door de Zweden 348 ganzen losgelaten. Het aantal broedparen nam er door toe van een enkel paar tot 5-10 (Andersen 2001). Een groot succes is het vooralsnog niet. De Zweedse vogels die werden voorzien van pootringen, zijn niet in Zeeuws-Vlaanderen te verwachten omdat daar nauwelijks Brandganzen overwinteren. In Finland heeft men jonge Dwergganzen losgelaten in de nabijheid van de laatste 10

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2002 | | pagina 12