argument - en deels uit een verhaal van een wat oudere bezoeker die we in 1997 in Canisvliet ontmoetten. Deze man vertelde ons dat wanneer ze vóór de ruilverkaveling als kinderen door de sloten van de Anthonypolder liepen, ze hun benen prikten aan een plant die in een soort rozetten groeide! Dit verhaal klinkt erg geloofwaardig het speelt zich af vóór de ruilverkaveling, in de sloot, de plant prikt en ze groeit in rozetten. De stijve bladeren van Krabbescheer zijn inderdaad langs de rand bezet met stekeltjes. Als vierde argument is er nog een geschreven bron, met name de Atlas van de Nederlandse Flora (van der Meijden et al. 1989). De streek van Canisvliet, Overslag en Oudenburg zijn de enige plekken in Zeeland waar de soort werd aangetroffen vóór 1950. Daarna niet meer (zie onderstaand kaartje) Voor mij waren dit voldoende argumenten om te stellen dat Krabbescheer in de vijftiger jaren op of rond Canisvliet voorkwam. Navraag bij Peter Maas - onze Zeeuwse huisflorist - leerde dat Krabbescheer hem niet bekend was uit Canisvliet. Maar het bewijs ontdekte ik pas zeer onlangs. Bij de voorbereiding van de tweede Johan van den Steenwandeling van 9 februari 2002 stuitte ik op een geschreven bevestiging van m'n veronderstelling. In een artikel van de Wachtebeekse florist Broeder Justinus (1978) lezen we "Maar wat is met het kreekwater gebeurd Een twintigtal jaar geleden werd het water rijkelijk voorzien van zuurstof door het, wellicht al te snel woekerende Hoornblad en Vederkruid, twee ondergedoken plantjes waarmee we zo graag onze aquaria en vijvertjes versieren I Ook het gele tapijt van de honderden bloemen van de zeldzame Watergentiaan is niet mee te bewonderen en tevergeefs zoeken we naar de drijvende, prachtige rozetten van de Krabbescheer, de welbekende "Sterren" van de iijnvissers." Quod erat demonstrandum Uiteraard bestaat nog de mogelijkheid om in het archief van het Rijksherbarium de gegevens van vóór 1950 op te snorren, maar daar zijn we nog niet aan toe. Ook de Belgische verpreidingsatlas vermeldt Krabbescheer op deze lokaties aan de Belgische kant vóór 1970 (van Rompaey Delvosalle 1972). Zin in een extraatje? Bij het napluizen van literatuur blijkt dat Krabbescheer de uitverkoren gastheer is van de Groene Glazenmaker (Aeshna viridis) een libellensoort. Hun relatie staat prachtig beschreven bij de Jong (2001). Van dit beestje weten we dat ze het minder goed doet in Nederland (Bos Wasscher 1998) ook al omdat Krabbescheer het minder goed doet. Op sommige plaatsen gaat het met Krabbescheer wel nog goed, maar er zijn meer plaatsen waar ze in achteruitgang is (Weeda et ai. 1999), en dus net zo goed onze libel. Nu durf ik de hypothese te lanceren dat de Groene Glazenmaker ooit is voorgekomen op Canisvliet in de vijftiger jaren. Daarvan bewijzen leveren zal heel moeilijk, zo niet onmogelijk zijn. De soort was onbekend in Zeeuws-Vlaanderen, want in Calle (1998) lezen we dat tot 1997 er slechts twee gevallen waren van Groene Glazenmaker voor Zeeuws-Vlaanderen 15 juli 1996 een waarneming bij een (pas) aangelegde grote vijver met Krabbescheer bij IJzendijke (mee geïmporteerd en een mannetje op een zuigput bij de Spaarbekkens van de Braakman op 17 augustus 1996 (zelfde exemplaar Ik vermoed dat gebrek aan onderzoek en onderzoekers de reden is waarom er geen gegevens zijn uit het verleden. In België waar Krabbescheer mogelijks geheel verdwenen is ontbreekt de Groene Glazenmaker zelfs totaal (de Groot et al. 1993) 14

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2002 | | pagina 16