KRAAIACHTIGEN: EEN PROBLEEM? EEN REACTIE De geschiedenis van de recente vogels (de Neornithes) waartoe alle thans levende vogels behoren, begint in het Boven-Krijt, ongeveer tachtig miljoen jaar geleden. De Zangvogels verdeeld in 26 orden en meer dan 60% van alle hedendaagse vogelsoorten vormend, begonnen als laatste in de evolutie van de vogels. Tot de meest primitieve, en dus tot de oudste, behoren soorten als breedbekken, schreeuwvogels, zaagvinken, liervogels, ovenvogels e.v.a. De groep van de echte Zangvogels (suborde Oscines) telt ongeveer 4000 soorten van de 8600 die er zijn. De primitiefste daarvan zijn de leeuweriken, ook onze soorten als veld-, boom-, kuif- en strandleeuweriken. Waarschijnlijk in het Eoceen, in het Vroeg Tertiair en ongeveer vijftig miljoen jaar geleden, ontwikkelden zich daaruit de zwaluwen. Tegelijk daarmee, of mogelijk ook na hen, verschijnen de piepers en kwikstaarten ten tonele. Er zij fossielen van gevonden in het Boven Oligoceen ca. dertig miljoen jaar geleden. Het is niet de bedoeling van dit artikel de ontwikkeling verder te volgen. We laten een groot aantal orden dan ook onbesproken. Merels en lijsters behoren tot de zevende familie van de echte Zangvogels. Ze zijn als geslachten dus al vrij oud. De laatste, en dus hoogst ontwikkeld familie, is die van de Kraaiachtigen. Daartoe behoren soorten als de Nieuw Zeelandse lelvogels (Callaeidae) maar ook de Corvidae: de vlaamse gaai, de ekster, de zwarte kraai en zo verder. Walter Wüst, die in deel IX van Grzimeks 'Het Leven der Dieren"deze familie bespreekt, weet te melden: 'De oudst bekends kraaiachtige, een vertegenwoordiger van het uitgestorven geslacht Miocorax, leefde vele miljoenen jaren geleden in Frankrijk.' Nu zijn we waar we wezen willen. Vele miljoenen jaren geleden. Hoeveel miljoen precies? We hebben het niet kunnen vinden. Zullen we zelf eens een gooi doen? Tussen tachtig miljoen jaar geleden en nu: vijf miljoen jaar? Zijn de Kraaiachtigen vijf miljoen jaar geleden deel gaan uitmaken van het Door: George Sponselee ecosysteem of schatten we te ruim? Goed we houden het op een miljoen jaar, dat is zeker te weinig, maar eigenlijk kan het ons weinig schelen. Een miljoen jaar geleden zijn de Kraaiachtigen gaan prederen op patrijzen, wielewalen, hout en tortelduiven, lijsters, merels en vinkachtigen. Een miljoen jaar lang leeft de ene groep ten koste van die andere en nog altijd bestaan zij naast elkaar! Nog altijd hebben de Kraaiachtigen die andere soort niet uitgeroeid! En nu ineens, de laatste vijftig jaar, zouden ze dat wel doen? Klinkt dat erg geloofwaardig? Trouwens in het artikel van Henk Castelijns en Alex Wiekland in De Steltkluut 32 (1): 19-20, komen de auteurs - en niet onverwacht natuurlijk- tot een heel ander conclusie. Als d ene groep de ander systematisch predeert, houden uiteindelijk geen van beide het vol: de ene groep wordt opgegeten en de andere sterft ook uit omdat er niets meer te eten valt! Wintervoedering is ook zo iets. Doe het in de tuin, niet voor de vogels, maar voor je eigen plezier. Begin er niet te vroeg mee en stop op tijd. En niet het hele voorjaar en zomer mee doorgaan. Dat is vaak slechter voor de vogels en hun jongen dan eens een tijdje wat te kort aan voer. In het 'buitengebied' bijvoeren? Onzin, uitgezonderd misschien in heel erg strenge winters. En dan niet om de vogels te redden, maar omdat wij niet (meer) kunnen aanzien hoeveel vogels omkomen. Zou er veel verloren zijn als een s 50% (een percentage dat nooit gehaald zal worden) van alle Grauwe ganzen omkwam? We denken van niet. Trouwens echt kwetsbare soorten als ijsvogels, kerkuil en Groene specht, om er enkele te noemen, zijn toch niet of nauwelijks te helpen. Hoelang doen we dat al dat 'wintervoederen'? Vijftig jaar? Vooruit honderd dan. Inderdaad de omstandigheden anno nu en anno 1900 zijn wel veranderd. Maar wie durft te beweren dat zonder (zijn) bijvoering er geen mees, mus, vink of lijster (voor zover niet opgegeten door de Kraaiachtigen) meer zou overblijven, slaat klinkklare onzin uit. Bovendien geven zulke mensen er blijk van dat ze absoluut geen kennis 16

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2002 | | pagina 18