polder naar en dwars door de andere behoorde daarbij tot het verleden. Het klinkt eenvoudig, maar hierachter kan met recht een ware strijd worden gedacht, waarbij de belangen van de lozende partij en de ontvangende partij zelden parallel liepen en dan soms letterlijk botsten op een gesloten afvoerklep. (Dit speelt momenteel nog, of moet ik wéér zeggen, met de afvoer van Belgisch polderwater door Zeeuws-Vlaanderen) Dit deel van de strijd tegen het water ontmoette vele belanghebbenden en ze kenden allen hun poldergrenzen. Het leidde aan de ene kant tot vele frustraties en geschillen, maar het leverde aan de andere kant smaakvolle verhalen op, waarvan de mooiste streekroman nog aantrekkelijker wordt! Voor het tweede aspect werd vanaf de 60-er jaren de weg ingeslagen van een planmatige aanpak van de regionale waterbeheersing. In de vaart der volkeren en vooral in het spoor van de naoorlogse wederopbouw werd een gebieds- omvattend systeem opgezet en in uitvoering genomen. Het ontwerp hiervoor werd vrijwel volledig afgestemd op de landbouwkundige uitgangspunten van die tijd. Per gebied werd een streefpeil aangehouden, waarbij het "goed boeren" was; de specialisten spreken hier over "de drooglegging", die sterk afhankelijk blijkt te zijn van de grondsoort en van de hoogteligging en de aard van de ondergrond. Het duurde tot circa 1980 dat de laatste grote werken voor een dergelijk plan in uitvoering werden genomen. Dit leidde tot de voltooiing van de huidige afwateringskanalen met de gemalen en sluizen. En zoals dat vele van die langlopende projecten gaat, ook die uitgangspunten werden letterlijk aan de beoogde wensen van een hoogproductieve tijd aangepast. Wat vervolgens betekende, dat er sloten moesten komen, waar van oudsher hoog land lag en waarbij de helling van de kanten steiler was dan de natuurlijke helling van de grondsoort. Wat dan onherroepelijk leidde tot regelmatig onderhoud en waar dit nodig was tot het verschijnen van kunstgrepen in vele "onnatuurlijke" vormen (planken, palen en betuiningen). En als het dan regende, werd er verwacht dat het overtollige water zo snel mogelijk kon worden afgevoerd. Hedendaags waterbeheer. Het was het Rijk, die met nieuw beleid op watergebied de spreekwoordelijke knuppel in het hoenderhok heeft gegooid; hierin werd de grondslag voor het integrale waterbeheer gelegd Het was vervolgens de Provincie Zeeland, die in haar Waterhuishoudingsplan de brede kijk op water tot een belangrijke basis voor het buitengebied maakte. Hierbij kreeg het koppelen van het waterpeil met bijbehorende waterkwaliteit aan de gebiedsfuncties meer en meer de aandacht. Waterbeheersing ontwikkelde zich daarbij tot integraal waterbeheer en in het buitengebied werden de waterschappen verzocht hierop in te spelen. En dit gebaseerd op het feit, dat het buitengebied dan wel in hoofdzaak boerenland is, maar dat de factor water een onderdeel van een natuurlijk goed was en is. Vervolgens werd voor dit waterbeheer door de rijksoverheid gedurende de daaropvolgende jaren in allerlei landelijke nota's ook nog eens de centrale rol van het water gepresenteerd. Uitgangspunt was hierbij, dat het water naast "groeimiddel" voor gewassen een meerzijdige functie heeft te betekenen in alle bijbehorende watersystemen in en rond het buitengebied. Dat was dus een kousje van een ander been en het was ook een duidelijke aanwijzing om niet verder eenzijdig om te springen met een goed waar in de woestijn van tijd tot tijd oorlogen voor uitbreken. Volop werk dus aan de winkel, maar al snel bleek het niet eenvoudig te zijn om een "breder" belang als mede-uitgangspunt te verankeren in een reeds verankerd systeem. Zelfs niet bij het van kracht worden van landelijk natuurbeleid (de Ecologische Hoofdstructuur), en zeker niet wanneer dit op een aantal plaatsen leidt tot een wijziging van de waterpeilen. Er deed zich een zekere herhaling voor van de eerste opzet van het waterbeheersingsplan; een aantal onderdelen liepen synchroon, terwijl andere zaken duidelijk verschillend waren. Overeenkomstig was de menselijke insteek, die weer eens ouderwets wilde ingrijpen op de natuurlijke eigenschap, dat het water van hoog naar laag stroomt. Ingrijpen op een dergelijke situatie zit bij de Zeeuwen nu eenmaal onmiskenbaar in het bloed. Verschillen deden zich voor wanneer de gewenste drooglegging van een gebied soms vele decimeters anders bleek uit te pakken. Daarbij was het toch wel een verrassing, dat een aantal landbouwpercelen al jarenlang een te diepe drooglegging bleken te hebben, waardoor er sprake was van verdrogingschade. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2003 | | pagina 9