vaak niet tot verschraling, maar compenseert vaak nog maar net de stikstofdispositie uit de lucht. Het maaien blijft ook nodig om kiemruimte te scheppen en verruiging tegen te gaan. Verschralen van wegbermen is wel bevorderlijk voor nogal wat zeldzame soorten. Het belangrijkste effect van de bermbreedte is de gradiëntvorming van allerlei ecologische factoren. De breedste bermen zijn in principe de interessantste bermen, omwille van de mogelijkheid tot een zonatie en daaraan gekoppelde grotere verscheidenheid. Ook voor de fauna zijn bredere bermen normaal gesproken het interessantst. Veel ongewervelde dieren vereisen een verschillende vegetatiestructuur naargelang hun ontwikkelingsstadium (ei, larve, pop, volwassen dier). Het is daarom interessants als in brede bermen evenwijdige stroken voorkomen van structureel verschillende vegetatietypes (meermaals gemaaid, één keer gemaaid, niet gemaaid). Een eerste factor die de fauna van wegbermen beïnvloedt, is de samenstelling van de vegetatie. Sommige zeldzame plantensoorten herbergen insecten die afhankelijk zijn van deze planten, maar dit zijn eerder uitzonderingen. De meerderheid van de plantenetende ongewervelden, ook de zeldzame, voeden zich met algemene, wijdverbreide planten. Het voor de hand liggende voorbeeld is hier de grote brandnetel. Een groot aantal dag- en nachtvlinders, snuitkevers en vele andere insecten zijn in grote mate afhankelijk van deze voor veel mensen weinig aantrekkelijke soort. Dit zijn zeker niet allemaal gewone soorten: atalanta, brandnetelkapje, dagpauwoog, distelvlinder, gehakkelde aurelia, grote beervlinder, juffertje, kleine vos, koperuil, landkaartje en andere. Om een zo groot mogelijke rijkdom aan ongewervelden en dus ook aan hun kleine gewervelde predatoren aan te trekken, moet men de vegetatie van de wegberm een zo groot mogelijke variatie in structuur verzorgen. Vlekken onbegroeide grond zijn belangrijk voor veel soorten ongewervelden. Ze zijn aantrekkelijk voor warmtem innende soorten doordat ze snel opwarmen en vlug opdrogen bij zonneschijn Solitaire bijen en wespen graven er hun holen. Vrouwtjes van wolfspinnen die hun broed met zich meedragen, gaan op zulke plekken graag zonnen. De activiteiten van kleine zoogdieren zoals muizen, mollen en konijnen kunnen belangrijk zijn om tijdelijke plekken van open grond te doen ontstaan. Aangezien het konijn nogal selectief is in zijn begrazing leidt zijn aanwezigheid op de bredere wegbermen van klaverbladen bijvoorbeeld tot mooie vlekkenpatronen van kortgrazig grasland waarin onaangeroerde delen overblijven. Graspollen en vlekken hoog gras met veel strooisel bezitten een microklimaat dat erg verschilt van de directe omgeving. Ze bevatten rijke gemeenschappen aan ongewervelden. Ze worden nog verrijkt door dieren die deze plaatsen opzoeken ter wille van de daar heersende getemperde omstandigheden in de winter. Struwelen kunnen van grote betekenis zijn. Wanneer beschutte, zonnige grenszones met geleidelijke overgang tussen struikgewas en grasland aangelegd kunnen worden, zal een geschikte habitat ontstaan voor een rijke gemeenschap aan ongewervelden. Mits een geleidelijke overgang naar opengrasland bieden de randen van aanplanten van inheemse boom- en struikensoorten een gunstige biotoop voor veel soorten vliegende insecten, o.a. dagvlinders. Struikgewassen is ook belangrijk als schuilplaats en als producent van een strooisellaag waarin sommige ongewervelden zich voortplanten of kunnen overwinteren. Hoogopgroeiende gras- en kruiden vegetaties bieden veel ruimte voor ongewer velden en zijn vaak zeer soortenrijk. Dit geldt niet alleen voor planteneters, maar geldt ook bijvoorbeeld voor spinnen. Webbouwende spinnen gebruiken de hoge stengels voor de vasthechting van hun web, waarin de talrijke aanwezige insecten verstrikt raken. Veel niet- webbouwende spinnen zitten gecamoufleerd te wachten op bloembezoekers. Sommige soorten die op het bodemoppervlakte leven bevestigen hun eicocons aan kruiden of neerhangende grashalmen. Het optreden van bloeiende planten is voor veel groepen ongewervelden zeer belangrijk, zoals bijvoorbeeld voor zweefvliegen en dagvlinders. Een hoge vegetatie volstaat niet om een rijke fauna te krijgen. Slechts wanneer verruiging vertrekt van een interessante vegetatie krijgt men een soortenrijke ruigte met veel groeivormen en dus de mogelijkheden voor insecten en andere ongewervelden. Na een korte periode van 12

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2003 | | pagina 14