Figuur 1: Mogelijkheden om door aangepast beheer een structuurrijke vegetatie te krijgen in een
brede wegberm
verruiging degradeert door te sterke
strooiselophoping de vegetatie. Het om de
enkele jaren maaien van ruigten en zomen blijft
dus wel nodig.
Dat hogere vegetatie veelal rijker is aan
ongewervelden, betekent geenszins dat
kortgehouden grasland niet belangrijk zou zijn.
Zo brengen veel sprinkhaansoorten het grootste
deel van hun leven in hoog gras door, kale
grond is echter nodig voor eiafzetting.
Het naast elkaar voorkomen van
verschillende habitats is van essentieel belang
om in wegbermen tot een rijke fauna te komen.
Veel ongewervelden en kleine gewervelden
hebben immers in de zomer open, zonnige
plaatsen nodig om zich voort te planten en te
groeien, terwijl ze ook behoefte hebben aan
strooiselrijke, dichte vegetaties om te
overwinteren. Daarbij zijn geleidelijke
overgangen tussen twee types beter dan
scherpe. Heel wat soorten zijn aan dergelijke
overgangszones gebonden. Andere bezetten
verschillende habitats naargelang hun
levensstadium. Nog andere doen dagelijks
verplaatsingen overdag of 's nachts verscholen
in de ene habitat en in de andere helft van het
etmaal actief voedselzoekend in de andere
habitat.
Ecologisch beheer van wegbermen
De resultaten van groenbeheer worden vaak
gemeten aan het direct zichtbare. Ziet het er
netjes uit, is het wel bloemrijk genoeg of groeien
er zeldzame planten. Wat hierbij vaak over het
hoofd gezien wordt, zijn de dieren die meestal
een verborgen bestaan leiden. Op het
hoogtepunt van hun bestaan zien of horen we
zingende vogels, kwakende kikkers, fladderende
vlinders. Al deze dieren leven tussen de
begroeiing die van tijd tot tijd wordt gemaaid,
gesnoeid. Deze beheersmaatregelen zijn vaak
desastreus voor de fauna. Het voedsel van veel
bloembezoekende insecten wordt geregeld
afgemaaid, nestgelegenheid voor vogels wordt
vaak verstoord door op het verkeerde moment
te kappen, te snoeien of te maaien. Veel dieren
die in winterslaap verkeren of in winterrust zijn
overleven dat vaak niet doordat het beheer op
het verkeerde moment plaats vindt of dat de
maatregelen voor de fauna te ingrijpend zijn. Als
we de dieren willen sparen of hun ontwikkeling
willen stimuleren moeten we bij het groenbeheer
rekening houden met de fauna. Dit betekent
bijvoorbeeld niet alles in een keer afmaaien,
faunavriendelijk te werk gaan in houtige
beplanting en sloten in het groeiseizoen en die
tijdens de winterrust of het broedseizoen
ongemoeid laten.
Gezien de erg verschillende functies van
wegbermen komen er een groot aantal
verschillende beheersvormen voor, vaak met
meer te gelijk. Nietsdoen, maaien met of zonder
afvoeren van het maaisel, begrazen (vanonder
de prikkeldraad), beplanting met bomen,
afplaggen om water van de weg te laten
afvloeien, omwoelen van bermen bij het leggen
13