spanners (Geometridae). Blijkens Zweeds onderzoek wordt Welriekende nachtorchis vooral door pijlstaarten en Bergnachtorchis vooral door uiltjes bestoven. Beide hebben echter ook een aantal bestuivers gemeen, met name Avondroodpijlstaarten (Deilephila spp.) en Dennepijlstaart (Hyloicus pinastri). De stuifmeelklompjes van Welriekende nachtorchis, die dicht bijeen en vlak boven de ingang van het spoor staan, worden op de snuit van de vlinder meegenomen. Daarentegen hechten de stuifmeelklompjes van Bergnachtorchis, die ver uiteen en verder van de ingang staan, zich aan de ogen van het dier. Brengt nu een pijlstaart stuifmeel van de ene soort op een stempel van de andere soorten, dan kunnen bastaarden ontstaan. Deze zijn volledig vruchtbaar en hebben stuifmeelklompjes van intermediaire stand. Op de kop van het insect is echter tussen de snuit en ogen geen plek waaraan deze klompjes blijven plakken! Intermediaire bastaarden kunnen wel bestoven worden met stuifmeel van oudersoorten, maar treden zelf zelden of niet als stuifmeelverschaffers op. Hun nakomelingschap bestaat daardoor uit planten, die meer op de ene of andere ouder lijken. Aldus blijft ondanks 'grensverkeer' een zekere scheidslijn tussen twee typen Nachtorchis gehandhaafd. Deze scheidslijn is niet overal even scherp. In Nederland komen beide soorten elkaar voornamelijk tegen in Zuid-Limburg, en hier blijkt het moeilijk exemplaren te vinden die geprononceerd de kenmerken van de ene of de andere oudersoort vertonen. Naar hun bloemen te oordelen, dragen de meeste Zuidlimburgse Plantanthéra-p\ar\ten sporen van stuifmeel- uitwisseling tussen de twee soorten. Bergnachtorchis (Plantanthéra chlorantha) Bergnachtorchis is een middelhoge, soms lage plant, die tegen het end van de lente bloeit. De bloemen hebben vaak een wat geelgroenig-witte tint en geuren 's nachts, maar zijn overdag vrijwel reukloos. De spoor is naar de punt iets verdikt. De zuil is forser dan bij de Welriekende nachtorchis. De helmhokjes staan wijd uiteen en wijken aan de voet verder uit elkaar dan aan de top de groene strook tussen beide, helmbindsel genaamd, is minder dan tweemaal zo hoog als breed). De staartjes zijn minstens zo lang als de stuifmeelklompjes. Bergnachtorchis komt voor in Europa, noordwaarts tot Midden-Scandinavië, voorts in aangrenzend Zuidwest-Azië en het Atlasgebied. In Nederland was zij vrij algemeen in Zuid- Limburg, maar thans is zij zeldzaam en schaars geworden; bovendien vertonen de meeste exemplaren bastaardering. In de rest van het land is zij sporadisch aangetroffen, het meest nog in Zeeland, in de oostelijke helft van Gelderland en langs de Overijsselse Vecht. Het schaarse voorkomen van deze soort is niet gemakkelijk met haar standplaatskeuze in verband te brengen, want de groeiplaatsen vormen een nogal gevarieerd geheel en sommige typen hebben in samenstelling van de vegetatie niet veel met elkaar gemeen. Bergnachtorchis is vooral een plant van niet te donker bos, maar is ook in zonnig grasland te vinden. Gewoonlijk groeit zij op kalkrijke grond, het meest op krijt en leem, maar ook wel op lichte klei en rivier- of duinzand. De bodem is vrij droog tot matig vochtig, dikwijls 's winters nat., meestal humeus, gewoonlijk (maar niet altijd) neutraal tot basisch. Op Walcheren en in Zeeuws Vlaanderen is Bergnachtorchis onder meer in Essenhakhout op kalkrijke klei gevonden, maar ook op grazige plaatsen. Literatuur: Weeda, drs. E.J., R. Westra, Ch. Westra, R. Westra: Nederlandse Oecologische Flora: Wilde planten en hun relaties 5. 18

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2003 | | pagina 20