We concluderen dat de bij hier voorlopig alleen
voedsel zoekt op warme en beschutte plekjes.
Dit past ook goed in het beeld van een zuider
ling die zich naar het noorden uitbreidt. De plek
jes met de rijkst bloeiende klimop zijn zonder
uitzondering goede insectenbiotoopjes, we von
den er ook van de andere groepen steeds grote
aantallen van veel verschillende soorten.
Naast het vliegbiotoop van de bij kan ook geke
ken worden naar de nestplaatsen. Van een zui
derse soort valt te verwachten dat ze ook een
voorkeur hebben voor warme nestplekken. Van
zand is bekend dat het sneller opwarmt dan van
klei. Zodoende is de vraag interessant of de
zandgronden in Zeeland betere biotopen zijn
dan de kleigronden. En hoewel er nog geen
nestplaatsen gevonden zijn, is het niet zo dat
de zandgebieden beter scoren dan de kleige
bieden. Van de bovengenoemde vliegplaatsen
bevindt alleen Hulst zich immers in het dek-
zandgebied. Daarbij moet uiteraard wel worden
opgemerkt dat er zich ook mini zandbiotoopjes
bevinden in het kleigebied, zoals stoeptegels
die in een zandbed liggen ed.
Vliegperiode
We ontdekten het eerste vrouwtje in Terneuzen
op 7 september. De klimopbloemetjes begon
nen toen nog maar net te bloeien. De dagen
daarna nam het aantal waargenomen vrouwtjes
toe tot 6. Op 19 september zagen we de eerste
mannetjes en ook het maximaal aantal vrouw
tjes. Op 22, 23 en 25 september inventariseer
den we in Zeeuws-Vlaanderen, waarbij het
steeds erg gunstig weer was. De dieren vlogen
in Terneuzen heel actief door tot 1 oktober. De
dagen daarna verslechterde het weer aanzien
lijk. En hoewel begin oktober de klimop mas
saal bloeide, konden de bijen, door de vele re
gen en lage temperaturen, daarvan veel minder
profiteren. Vanaf 10 oktober verbeterde het
weer opnieuw. De dagen erna was er veel zon
neschijn, maar het bleef koud (tot max. 16 gra
den C. We namen in Terneuzen nog vrouwtjes
waar op 11, 12, 13 en 15 oktober. Daarna zakte
de temperatuur iedere dag een beetje en kwam
niet meer boven de 13 graden. Ondanks de
vele zon en de uitbundig bloeiende klimop wa
ren er geen klimopbijen meer te zien. Op 24
oktober lag er zelfs al een eerste laagje sneeuw
over de bloemetjes. De bijen hadden dus een
betrekkelijk korte vliegperiode. Dit jaar hebben
de bijen, van een groot deel van het aanwezige
nectar en stuifmeel, niet kunnen profiteren. We
denken dat de oorzaak ligt in de te lage tempe
raturen.
Opstuwing door de Westerschelde
Vier van de vijf vliegplaatsen in Terneuzen lig
gen net binnendijks tegen de zuidkant van de
Zeedijk aan. Dat geeft de indruk dat de soort
verder naar het noorden zou willen doorschui
ven, maar dat ze door deze dijk worden opge
stuwd. Het beeld wordt versterkt door twee an
dere zaken. In de eerste plaats is de soort nog
niet noordelijker, in de rest van Zeeland aange
troffen. Ten tweede zit er op een van die vier
plaatsen, een nestplaats van nog een andere
zuiderling: de Franse veldwesp. En ook deze
soort werd binnen Zeeland tot nu toe alleen zui
delijk van de Westerschelde waargenomen.
Misschien wat prematuur om het nu al te con
cluderen, maar gezien de geconstateerde voor
keur voor erg warme en beschutte plekjes, lijkt
de Westerschelde voor deze soorten toch even
een serieuze barrière.
Ouderdom van de populaties
Juist omdat de betere klimopbiotopen zulke
goede insecten vliegplekken zijn, hebben we
velen ervan gedurende de laatste jaren redelijk
vaak afgezocht. Omdat we voorheen nooit
klimopbijen gezien hebben, gaan we er vanuit
dat deze soort zich hier recentelijk gevestigd
heeft. De populatie in Terneuzen, lijkt gezien
haar grootte, hier al wat langer te zijn. We
schatten in dat de populatie in Terneuzen in
2001 ontstaan is, en de populaties in Hulst en
Biervliet in 2002.
10