A
hetzij op het open water. Of ook nog paarvor
ming optreedt is niet duidelijk. Ook is niet duide
lijk wat de rol is van de vogels die vanwege hun
jonge leeftijd (nog) niet broeden.
Eind februari worden reeds de eerste afvlie
gende vrouwtjes gezien wat dus betekent dat
het nest wordt gebouwd of dat de eerste eieren
er zijn. Dan breekt het moment aan om de nes
ten te gaan opvolgen en dit tot begin mei. Waar
vond ik nesten?
In een langgerekte rietkraag van wel zo'n
300 meter lengte en op sommige plaatsen
tot 15 meter breed vond ik 43 nesten. Nes
ten ontbraken waar de rietkraag maar een
paar meter breed was. Deze rietkraag is
grosso modo noord-zuid georiënteerd. Ze
grenst in het westen aan de open kreek
waar het al snel tot 2 tot 3 meter diep is, en
in het oosten aan een drassig grasland.
Deze nesten waren deels drijvend, deels
verankerd aan overjarig riet, maar toch
steeds door water omgeven. De nesten
lagen soms vrij kort bij elkaar (5-10 meter)
maar in hun algemeenheid op wat grotere
afstand (10 meter en meer). De onderlinge
afstanden werden niet systematisch geno
teerd. Nesten lagen soms bijna aan het
open water, maar de meeste zo'n beetje in
het midden tussen weiland en open water.
Op deze plekken stond maar een paar de
cimeter water boven een blubberlaag van
vaak vele decimeters. Hier kon je min of
meer van een broedkolonie spreken, want
in feite werd maar een gebied van zo'n
1500 vierkante meter bezet Sommige
nesten bereikten de omvang van de burcht
van een Muskusrat (Ondatra zibethicus).
In het aan deze rietkraag grenzende gras
land dat deel uitmaakt van een groter gras
land (Canisvlietpolder) lagen ook nog eens
6 nesten min of meer geclusterd. Deze
nesten lagen op een zompige bodem met
vooral Zeegroene Rus (Juncus inflexus).
Hoewel zij ruimtelijk aansluiten bij de kolo
nie in de nabijgelegen rietkraag gaat het
hier toch om een ander habitat. Bij de be
werking van de gegevens worden ze mee
genomen met "graslandnesten".
Een "rij" van 10 nesten in de Canisvlietpol
der lag een paar honderd meter ten noor
den van de vorige cluster. Ze lagen net als
de vorige op de drassige bodem van het
zelfde grasland ware het dat er een drietal
net op de rand van het open water lagen
waar wat Lisdodden (typha spec.) groeien.
Een vierde concentratie van 5 nesten lag
nog noordelijker opnieuw in een rietkraag
die in het oosten begrensd wordt door een
verwilderde boomgaard. Ook hier ging het
weer om min of meer drijvende nesten.
Een vijfde clustertje van 3 nesten lag
eveneens in een rietkraag maar dan aan
de westkant van de kreek.
Tenslotte lag er nog een enkel nest in een
grasland (natuurontwikkeling) ten westen
van de kreek.
Op basis van het gekozen plek kunnen we dus
spreken van 51 (75%) rietnesten en 17 (25%)
graslandnesten.
Allicht zijn een aantal nesten toch nog aan onze
aandacht ontsnapt, hetzij door onoplettendheid
hetzij doordat het vrouwtje zeer honkvast zit te
broeden en niet afvliegt. Veel nesten in de riet
kraag werden ontdekt door afvliegende vrouw
tjes maar deze slagen er soms verbazingwek
kend goed in om zich aan de aandacht van een
waarnemer te onttrekken.
Mogelijks was er ook nog een kleine kolonie in
een ander stukje rietkraag op een afzonderlijk
kreekrestant.
Er is op Canisvliet nog wel meer rietveld van
een flinke breedte maar wij hebben geen aan
duiding dat daar ook zou gebroed zijn. Het is
niet uit te sluiten want niet door ons bezocht
vanwege de risico's.
Alles samen hebben we dus 68 nesten kunnen
lokaliseren en bezoeken. Nog eens 4
"rietnesten" konden wel gelokaliseerd worden
wegens afvliegende vrouwtjes maar het opzoe
ken ervan hield te veel risico's in. 72 zijn dus
exact gelokaliseerd, maar slechts 68 konden
gemonitord worden. Alles samen zal het aantal
legsels voor heel Canisvliet tussen de 75 en 80
hebben gelegen.
Eilegfase en broedduur
In de klassieke literatuur (Bauer 1968,Cramp
1977), neemt men aan dat
er elke dag één ei wordt gelegd
het bebroeden van de eieren aanvangt op
de dag dat het laatste ei wordt gelegd
na 28 dagen broeden de eieren kippen
pulli 2 dagen op het nest blijven