ning van natuurontwikkeling. Niet alleen de zeer kritische en zeldzame soorten zoals de Zomerta- ling en de Watersnip profiteren maar ook wat ge menere soorten als Tureluur, Kluut en Grutto, en zelfs de nog steeds zeer algemene Kievit. Mogen de inzichten zijn verandert, de ontluiste ring en waardevermindering van de overgebleven kreekrestanten gaat onverdroten door, planolo gisch beschermd of niet. Zelfs een bestemming natuurgebied in gemeentelijke bestemmingsplan nen verandert hieraan niets. Controle op de nale ving van wetgeving bestaat er nauwelijks en overtredingen worden gedoogd of met de mantel der liefde bedekt. Veel kreekresten zijn tamelijk klein en voor grote natuurbeschermingsorganisa ties minder interessant vanwege het kosten plaatje. In de Westerschelde gaat het baggeren maar door. Ondanks dat door de verdiepingen belangrijke voedselgronden verloren gaan - on diep water met bij laagwater droogvallende slik ken - is compensatie nauwelijks bespreekbaar en komt er in de praktijk vrijwel niets van terecht. De diverse soorten reageren verschillend op al de hiervoor geschetste veranderingen. Sommige soorten passen zich aan en kunnen zich redelijk tot goed handhaven. Tot op een gegeven mo ment een bepaalde grens wordt overschreden en aantallen sterk gaan dalen. Andere soorten stel len heel specifieke eisen aan hun omgeving. De ze zogenaamde kritische soorten zijn sterk in aantal teruggelopen of zelfs helemaal verdwenen Voor pioniervogels verdween buitendijks veel geschikt broedbiotoop doordat stranden en oe vers werden ingepalmd door de kustrecreatie. Binnendijks behoort, als gevolg van het tegenna tuurlijk waterpeilbeheer, het fenomeen van perio diek droogvallende kreek- en weidestranden na genoeg tot het verleden. Tegelijk met dit zeer Zeeuwse biotoop verdween ook de Kluut, de meest karakteristieke bewoner ervan. De pioniervogels profiteerden hebben regelmatig van grote infrastructurele werken zoals bedijkin gen, kanaalverbreding, opspuitingen en de aan leg van industrieterreinen. Behalve de Kluut en Strandplevier, pioniervogels van het buitendijkse, voer ook de meer aan zoet water gebonden dus 'binnendijkse' Kleine Plevier daar wel bij. Door genoemde werken ontstonden op het oorspron kelijke biotoop gelijkende gebieden, waarin ze zich kortstondig vestigden. Hieruit blijkt, dat zodra er maar een gebied wordt gecreëerd dat aan de voorwaarden voor pioniervogels voldoet, ze zich er direct zullen vestigen. Maatregelen ten gunste van deze soorten hebben dan ook gegarandeerd succes. De Wes-terschelde biedt pioniervogels voedsel in overvloed, maar door gebrek aan broedplaatsen is het aantal broedparen er gering. Met de aanleg van natte gebieden - inlagen - in de naaste omgeving kunnen op een-voudige wij ze veilige broedplaatsen worden gecreëerd. Een mooi voorbeeld is het Plan Tureluur (zuidkust Schouwen en Tholen). In Zeeuws Vlaanderen lagen voordien volop van dit soort gebieden, maar die zijn met de dijkverzwaringen en herver kavelingen verdwenen. In het kader van de Na tuurcompensatie Westerschelde (compensatie voor de verloren gegane natuurwaarden ten be hoeve van de vaargeulverdieping jaren 90 in de Westerschelde) hadden thans al zeker een aan tal van dergelijke gebieden aangelegd kunnen zijn. De procedure om compensatie gebieden te realiseren werkt echter bijzonder traag en stuit op veel onwil en tegenwerking. In een aantal binnendijkse kreken dient bij voor keur opnieuw het natuurlijk waterpeilverloop te worden ingevoerd. Daarvoor is scheiding van agrarisch gebied en natuurgebied noodzakelijk. In het geval van de weidevogels ligt alles wat meer genuanceerd. Ondanks verliezen door in poldering en dijkcorrecties is door verdere opslib- bing van de buitendijkse gebieden, het aantal weidevogels daar toegenomen. Bovendien ligt 90% van de schorren in Het Verdronken Land van Saeftinghe en hiervan wordt thans 31% met runderen beweid. Die beweiding is voor de wei- 11

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2004 | | pagina 13