Na de Tachtigjarige Oorlog was de streek als ge
volg van inundaties een eilandenrijk. Tussen de
eilanden lag een omvangrijk geulenstelsel met
veel zandbanken en bij laagwater droogvallende
zandplaten en slikken. Door het afzetten van slib
en zand overspoelden de allerhoogste delen
steeds minder vaak, zodat zich daar de eerste
broedvogels konden vestigen, pioniervogels als
Strandplevier, Bontbekplevier, Kluut en Scholek
ster. Komen deze platen of slikken bo
ven de gemiddelde hoogwaterlijn te liggen, dan
raken ze begroeid en noemt men ze schorren.
Tureluur en Scholekster worden nu de meest
voorkomende steltlopers en Wilde Eend de tal
rijkste grondeleend. In dit stadium begint men de
schorren doorgaans te beweiden, hetzij met koei
en, hetzij met schapen. Dit biedt mogelijkheden
aan een flink aantal weidevogels zoals Grutto,
Kemphaan, Watersnip en Kievit. Van de gronde
leenden krijgen nu Slobeend, Wintertaling, Zo-
mertaling en Krakeend een kans. De schorren
zijn rijp voor bedijking.
Kort na de bedijking, als de bodem nog vochtig
en kaal is, vestigen zich grote aantallen normaal
buitendijks broedende pioniervogels. Ontwikkelin
gen gaan snel. Al binnen enkele jaren kunnen de
hoger gelegen gronden in ge-bruik worden geno
men voor akker-bouw. Die verliezen daarmee
snel hun aantrekkelijkheid voor weidevogels en
pioniervogels. In veel polders blijven echter res
tanten van oude schorrengeulen liggen en van
latere dijkdoorbraken. Hier overheerst kalkrijk
zand, dat relatief voedselarm is en droogtegevoe-
lig. Op deze gronden, die door hun lage ligging
veelal erg drassig zijn en onder invloed staan van
zoute kwel, begint men veeteelt te bedrijven. De
begrazing zorgt ervoor dat de successie flink
wordt afgeremd zodat ze niet kunnen dichtgroei
en met moerasvegetatie, struiken en/of bomen.
De pioniersoorten betrekken jaarlijks de, in het
voorjaar door verdamping, droogvallende
kreekoevers en andere kale plekken. De weide
vogels zoeken meer de begroeiing, de ene soort
wat meer dan de andere. Allemaal zijn ze gebaat
bij een zachte weke bodem en ondiep water.
Ongeveer 40 jaar geleden volgde een ommekeer
en begint een lange reeks van drastische ingre
pen. Aanvankelijk stonden veel van die ingrepen,
ingegeven door de politiek van Brussel, uitslui
tend ten dienste van de landbouw en de industri
alisatie. Enig respect voor het oude landschap
met haar typisch Zeeuwse elementen ontbrak
daarbij volkomen.
Tijdens herverkavelingen vervielen oude per
ceelgrenzen evenals de daarbij behorende
'stoffering'. Kavels werden zo groot mogelijk ge
maakt in verband met de op gang komende me
chanisering. Voor de veelal zeer grote en zware
machines moest diep ontwaterd worden door
middel van drainage en het graven van navenan
te kavelsloten en afvoerkanalen. Het gevolg was
een toenemende verdroging waardoor het de
moeite loonde veel laaggelegen weilanden te
scheuren en bij de omringende akkers te betrek
ken. Drasland werd uiterst zeldzaam, zelfs in de
paar uitgespaarde natuurgebieden. Sindsdien
wordt gestreefd naar een laag zomerpeil en een
nog lager winterpeil, hetgeen volkomen tegenna
tuurlijk waterpeilbeheer is. Samen met de ontwa
tering en bemesting zorgt dit al jaren lang voor
een verruiging in de vegetatie, ook in natuurge
bieden. De resterende graslanden kon men in
tensiever gebruiken: een zware bemesting (o.a.
door het injecteren van drijfmest), het inzaaien
van productievere grassen, een vervroegde
maaitijd en hogere veebezetting. De vaak mar
kante hoogteverschillen waren alleen maar lastig
dus werden veel percelen geëgaliseerd zodat
reliëf verdween. Veel kreken werden eenvoudig
weg gedempt met specie uit het Kanaal Gent-
Terneuzen. Kunstmest en chemische bestrij
dingsmiddelen worden op grote schaal toege
past. Met de asfaltering van zo goed als alle pol
derwegen verdween de rust voorgoed in de pol
ders. Zelfs de stilste uithoeken werden ontsloten
voor alle verkeer. Tel hierbij tal van andere ont
wikkelingen zoals dijkverzwaringen, verstedelij
king, de sterke vlucht in de kust- en oeverrecrea
tie. Voor de binnendijks broedende grondeleen
den en steltlopers had dit alles zeer grote conse
quenties.
In de loop van de jaren negentig is men in be-
leidskringen gaan beseffen dat grote kansen zijn
gemist in Zeeuws Vlaanderen. Sindsdien wordt
volop gewerkt aan natuurherstel en aan natuur
ontwikkeling. Beide staan vooral in het teken van
typisch Zeeuwse biotopen.
Voorlopig kan worden geconcludeerd dat die
werken een positief effect hebben op de popula
ties van broedende grondeleenden en steltlopers.
Van heel wat soorten zijn de aantallen thans ho
ger dan tijdens de vorige twee inventarisatieperi
oden. Die toename komt grotendeels voor reke-
7