Jaar
Feb
Maart
Maart
Maart
April
April
April
Sex
1973
1974
1975
1976
24/115
1977
30/120
1978
15/105
V&M
1979
24/83
V&M
1980
15/106
V&M
1981
04/94
M
1982
03/93
M
1983
16/106
V&M
1984
03/63
M
1985
26/85
2 V
1986
23/82
V
1987
29/88
V
1988
02/93
V&M
1989
25/84
V&M
1990
24/83
V
1991
06/96
V
1992
05/96
M
1993
27/58
V
1994
09/68
M
1995
12/71
M
1996
22/82
2M+V
1997
29/88
V&M
1998
28/87
V&M
1999
28/87
V&M
2000
22/82
V&M
2001
26/85
2002
05/64
V
2003
12/71
V
2004
27/87
M
2005
18/77
V
Som
1
3
3
13
5
3
2
heb ik niet genoeg gezocht. Bij Woets (1986)
vond ik 23 maart (vroegste vogels arriveren tus
sen 14 maart en 1 april) voor de Weerribben.
Bijlsma (1994) vermeldt voor het Lauwersmeer
de laatste 10 dagen van maart en de eerste 20
dagen van april.
Canisvliet (zie tabel in bijlage)
De maanden zijn opgedeeld in decades
(tiendaagse periodes).
Vóór 1973 waren er ook al waarnemingen op
Canisvliet, maar de soort was toen een schaarse
doortrekker. Zeeuws-Vlaanderen was op dat
ogenblik maar spaarzaam bedeeld met broedge-
vallen. Nog vóór halfweg de jaren zeventig kwam
er een omslag, ook in de rest van Nederland.
Dat verhaal is intussen genoegzaam bekend en
beschreven in Teixeira (1979), Meininger (1984),
Buise en Tombeur (1988), Bijlsma et al. (2001)
en Castelijns (2002).
Dit is nochtans de periode waarin het herstel op
gang kwam. O.m. in Zwartenhoek, een eerste
broedgeval in 1973 (Tombeur 1975). Toch duurt
het nog 3 jaar eer in Canisvliet weer de eerste
8