EEN POEL ALS VERANDEREND LIBELLENBIOTOOP ±-, v r De ochtendzon schittert in het water. Langs de kant zitten kikkervisjes zich op te warmen. Het wordt vast een mooie dag. Mijn oog valt op een klein friemelend beestje dat uit het water, tegen een plantenstengel opklimt. Het is een libellenlar ve. Het monstertje zoekt een plekje hoog aan de stengel en blijft daar lange tijd muisstil zitten. Als ik na een paar uur nog eens terug kom om te kijken, lijkt de larve er nog steeds te zitten. Maar schijn bedriegt, het is alleen de huid die aan de stengel hangt, de libel is er uit geslopen. Aan een andere stengel hangen nog twee larvenhuidjes, die ook exuvia worden genoemd. Ik besluit ze te verzamelen. Met een tabel kan je van die huidjes zien, van welke soort ze afkomstig zijn. De mees te grote bleken tot de Grote Keizerlibel en de Oeverlibel te behoren, terwijl de kleintjes van het Lantaarntje en de Azuurwaterjuffer waren. Aan de hand van die huidjes was het dus mogelijk een beeld te verkrijgen van de voortplantingsre- sultaten van de verschillende libellensoorten. Daarom besloot ik de ontwikkeling van de poel en de voortplanting van de libellen een aantal jaar te volgen. De Poel In het voorjaar van 1998 lieten mijn ouders de drinkput graven in hun tuin, aan de Bossestraat te Vogelwaarde. Het werd een niervormige put met de meest flauwe taluds op het zuiden ge richt. Omdat al op 50 cm een dikke veenlaag in de ondergrond zit, is met het oog op mogelijk zout water in de onder zittende lagen, besloten folie op de bodem te leggen. Hierdoor heeft de put alleen in de winter wanneer de grondwater Tekst en foto's: Sandra Dobbelaa stand hoog is, contact met dat grondwater. De bovenste grondlaag bestaat uit niet al te zware klei. De poel heeft 's winters gemiddeld een wa teroppervlakte van 10 bij 8 meter en 's zomers ongeveer 4 bij 5 m. 's Zomers staat er steeds minimaal 1m water, 's winters meestal zo'n 2 m. Na de aanleg heeft de poel een hele ontwikkeling doorgemaakt. In het begin waren de oevers kaa en waren er nog geen waterplanten. Zowel de oever als het water raakte geleidelijk aan be groeid, waardoor de waterkwaliteit veranderde En er kwam snel steeds meer dierlijk leven. Ne vele keren het aanbod van kikkerdril te hebber afgeslagen, mochten we al in 2000 de eerste kikkers en padden verwelkomen en in 2004 wer den voor het eerst jonge Kleine watersalaman ders waargenomen. De oevers worden slechts een keer per jaar ge maaid. Er groeien verschillende kruiden en gras sen. In het water langs de oever groeien planter als watermunt, waterkers, wederik en pitrus. Ir het water bevinden zich Kroezig fonteinkruid er Kleine waterpest. Doordat het water voedselrijk is groeien de waterplanten snel. Zo snel dat ze de poel zelfs helemaal dicht kunnen groeien. Omdat dat nadelig is voor een evenwichtige ontwikkeling van het waterleven wordt er regelmatig wat wa terplanten afgevoerd. De telresultaten Vanaf het jaar na aanleg van de put zijn zowel de exuvia's (huidjes van uitgeslopen libellen) als de volwassen libellen geïnventariseerd. In figuur 1 staat per soort de hoogst waargenomen aantal len volwassen per jaar. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2005 | | pagina 12