Ijsvogels, cijfers en wijsneuzen Gebied 1999 2000 2001 2002 2003 gem98 Trend N Oosteli jk Zeeuws Vlaanderen >1 >2 11 9 5 8 (f) 3 Franklin L.L.Tombeur Begin juli ontving ik het SOVON-rapport dat over de Nederlandse broedvogelstand in 2003 rapporteert (Van Dijk et al. 2005). Het cijfer materiaal is waarlijk overdonderend en na lezing ervan ben je (bijna) overtuigd datje een behoorlijk zicht hebt op de aantallen, de ver spreiding en de trends van onze broedvogels EN, over de vogelaarsaktiviteiten in Neder land met betrekking tot broedvogelonderzoek. Dat laatste is niet onbelangrijk. In 99% van de gevallen is het exacte aantal broedgevallen van een soort nooit bekend. Wat we weten zijn het aantal geregistreer de gevallen en meestal wordt daaraan een schatting van het landelijke totaal gekop peld. Het is dan ook verstandig om steeds een slag om de arm te houden bij het pre senteren en interpreteren van cijfers. Er zullen steeds een aantal gevallen niet gere gistreerd (gevonden) zijn en dus blijft de vraag open naar het "dark number". Dat heeft te maken met het feit dat niet alle soorten even gemakkelijk te inventariseren zijn, niet alle vogelaars even ervaren of gemotiveerd zijn, niet alle habitats even veel geprefereerd worden door vogelaars, niet elk hoekje bezocht wordt, etc. En dat heeft natuurlijk z'n gevolgen. Bij de Ijsvogel (Alcedo atthis) aangekomen herinnerde ik mij de recente publicatie van Huub Bun (2005) in ons ledenblad en daarom legde ik de beide publicaties eens naast el kaar. Mijn eerste reactie was er dan ook een van scepsis. De cijfers bleken nogal uiteen te lopen en dus besloot ik een en ander wat grondiger te bekijken. Dit artikeltje heeft niet de bedoeling de juiste cijfers boven te spitten maar aandacht te vragen voor de versnippe ring van gegevensbronnen en de nood aan nog meer soortgericht veldwerk. SOVON-rapport Broedvogelonderzoek gebeurt bij SOVON via monitoring van aantalontwikkelingen. In heel veel gevallen gaat het om jaarlijks herhaalde inventarisaties van proefvlakken, telgebieden en kolonies. Dat onderzoek bestaat uit twee onderdelen: één gericht op algemene en schaarse soorten (Broedvogel Monitoring Project, afgekort BMP) en het ander gericht op kolonievogels en zeldzame soorten LSB (Landelijk Soortenonderzoek Broedvogels, afgekort LSB). (van Dijk 2004). Afgaande op het SOVON-rapport voor 2003 (hierna "het rapport" geheten) lagen er in de jaren 1997-2003 acht proefvlakken in Oost- Zeeuws-Vlaanderen en twee in Midden- Zeeuws-Vlaanderen. "Oost" is alles ten oos ten van het kanaal Gent-Terneuzen, "Midden" ligt tussen het kanaal Gent - Terneuzen en de Oostzeedijk ten westen van de Braakman. Oostelijk Zeeuws Vlaanderen wordt voor de Ijsvogel vermeld in tabel I. De trend betreft de periode 1990-2003 en is berekend over jaren waaruit volledige tellin gen bekend zijn (aantal jaren weergegeven onder N) (f) fluctuerend Bemerkingen bij deze tabel Mogelijks is hier een fout in de tabel geslopen, want de bijhorende tekst heeft het over "De kolom gem. 9903 geeft het gemiddelde aantal broedparen in 1999-2003". Het kopje "gem98" (en het cijfer 8?) is dus mogelijk ver keerd. Ik ga dan ook niet verder in op een Tabel I

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2005 | | pagina 11