w
gemiddelde over deze periode.
Hoe zijn deze cijfers er gekomen? Daar geeft
het rapport geen al te grote duidelijkheid over.
Uit de handleiding (van Dijk et al. 2004) blijkt
dat de Ijsvogel een soort is die valt binnen
het project Landelijk Soortenonderzoek
Broedvogels. Dat onderzoek slaat op weer
eens twee categorieën Kolonievogels (17
soorten) en Zeldzame broedvogels. Het be
grip zeldzame soort wordt ruim gebruikt. Het
beslaat enerzijds ongeveer vijftig soorten die
zeldzaam of geconcentreerd voorkomen en
anderzijds een twintigtal soorten die minder
zeldzaam zijn of een ruimere verspreiding
kennen. Bij de eerste categorie poogt men de
hele broedpopulatie, landelijk, in kaart te bren
gen, Bij de tweede in ieder geval de belang
rijkste broedgebieden te onderzoeken. Dat
zijn gebieden met meer dan 4 broedgevallen.
Onze Ijsvogel is ingedeeld bij deze laatste.
Hoe verzamelt men gegevens voor deze laat
ste categorie? Twee vormen van onderzoek
zijn er. Eerst, systematisch onderzoek via
inventarisatie van vaste telgebieden. Vaak zijn
dat natuurreservaten, bekende vogelgebie-
den, Vogelrichtlijngebieden, etc. Ten tweede
worden incidentele, zeg maar losse waarne
mingen ingezameld. Gegevens worden aan
gebracht door losse waarnemers, vogelwerk
groepen, medewerkers van Staatsbosbeheer,
stichtingen, provinciale diensten, etc.
Op wat de geciteerde cijfers betrekking heb
ben, wordt niet vermeld. Ik verduidelijk: zijn dit
zekere broedgevallen, dan wel een optelsom
van mogelijke, waarschijnlijke en zekere
broedgevallen. Deze drie categorieën zijn
afgeleid uit de 16 broedcodes of criteria voor
broedzekerheid. Die gaan van code 1
"Waarneming van een volwassen individu
tussen de datumgrenzen in mogelijk broedbio-
toop, zonder aanwijzing omtrent broeden"
over code 3
"Waarneming tussen de datumgrenzen van
een paar in geschikt broedbiotoop" en code 9
"Transport van nestmateriaal, nestbouw of
uithakken /graven van nestholte" tot code 16
"Nest met jongen gezien, of de jongen in het
nest gehoord".
Bij code 14 "Transport voedsel of ontlasting"
wordt zelfs expliciet vermeld dat de Ijsvogel
soms lange voedselvluchten maakt en dus
best met voedsel buiten het broedgebied kan
worden waargenomen. Deze opmerking is
niet onbelangrijk zoals zal blijken.
In het rapport en ook niet in de handleiding
wordt uitdrukkelijk gezegd op welke codes de
omschrijving "mogelijk", "waarschijnlijk" en
"zeker" broedgeval slaan. Een nest met eieren
(code 15) is natuurlijk een zeker broedgeval,
maar wat met éénmaal een paar Ijsvogels op
een kreek in mei (code 3)? "Mogelijk" of
"waarschijnlijk"?
Terug naar het rapport nu. Hoe de cijfers voor
Oostelijk Zeeuws Vlaanderen zijn tot stand
gekomen wordt dus niet in detail vermeld,
maar allicht is dat wel in de database van
SOVON beschikbaar. Wie de gegevens heeft
aangeleverd heeft hier verder geen belang.
Behoudens foutmeldingen of bedrog zijn die
cijfers "correct". Maar hoe volledig zijn ze?
Laten we daarbij niet uit het oog verliezen dat
broedgevallen die zich hebben voorgedaan in
proefvlakken (BMPproject) uiteraard ook hun
weg hebben gevonden naar de tabel in het
rapport. Zoals hoger gemeld waren er in die
jaren 8 proefvlakken in het gebied.
Ijsvogel
Illustratie uit: Vogels in Europa, Elmar CD-
10