Inrichtingsschets voor de Margarethapolder Door: Martine Adriaensen, Dienst Landelijk Gebied In het kader van het Natuurcompensatieprogramma Westerschelde wordt er in Zeeland gewerkt aan de ontwikkeling van een aantal nieuwe natuurgebieden. Ze moeten de natuur compenseren die als gevolg van de verdieping in de Westerschelde verloren gaat. In deze bijdrage de samenvatting uit het rapport dat door de Dienst Landelijk Gebied is opgesteld voor de Margarethapolder tussen Terneuzen en de Griete. Inleiding In de Margarethapolder is ca. 80 ha begrensd in het kader van het Natuurcompensatiepro gramma Westerschelde, waarin het gebied is opgenomen als categorie B-project. Het plan gebied is grotendeels in gebruik als bouwland. De percelen in het westelijk deel van het plan gebied zijn reliëfrijk en onregelmatig van vorm als gevolg van de kreekresten die in dit deel van de polder aanwezig zijn. In dit plan worden de natuurdoelen en de bij behorende inrichtingsmaatregelen beschre ven voor het begrensde gebied, waarvan de percelen zijn verworven. De inrichting van het gebied zal dan ook op korte termijn starten (2005). In de toekomst wordt de begrenzing mogelijk in zuidelijke richting uitgebreid, maar omdat hierover nog geen duidelijkheid is, be perkt dit plan zich tot het begrensde gebied in het noorden van de polder. De Dienst Lande lijk Gebied is verantwoordelijk voor de uitvoe ring van de inrichtingsmaatregelen. Na inrich ting wordt het gebied overgedragen aan Staatsbosbeheer. Natuurstreefbeeld Bij natuurcompensatie is het van belang de aard van de verloren natuurwaarden zoveel mogelijk te benaderen. De ontwikkeling van zoute natuurwaarden heeft bij de Natuurcom pensatie Westerschelde prioriteit. De gebieds- kenmerken van de Margarethapolder en de omgeving maken het gebied echter onge schikt voor de ontwikkeling van hoogwaardi ge, binnendijkse zilte natuur. Ook een combi natie van zoet en zout is moeilijk te realiseren en levert geen optimale situatie op. Het ge bied leent zich wel voor de ontwikkeling van een groot oppervlak natte zoete natuur, met als uitgangspunt de bestaande kreekresten. Het plangebied zal zich in een tijdsbestek van ongeveer tien jaar ontwikkelen tot een struc tuur- en soortenrijk gebied met moeras en graslanden. De kreek vormt de basis van dit landschap. Het verzoetende water in de kreek is matig voedselrijk met waterplanten als Zan- nichellia en Zilte waterranonkel. Aan de noordzijde wordt de kreek omzoomd door bloemrijk nat schraalland met kenmerkende soorten als Grote ratelaar, Watermunt, Water navel, Waterpunge, Rietorchis en Bijenorchis. Deze vegetaties gaan geleidelijke over in dro ger glanshaverhooiland met kenmerkende soorten als Margriet, Pastinaak, Knoopkruid en Wilde peen. Het grootste deel van het grasland is voedsel rijk en wordt begraasd met runderen. Het grasland is hier minder bloemrijk, maar evenals het hooiland van belang als broedge bied voor weidevogels (Grutto, Tureluur, Veld leeuwerik). De poelen herbergen amfibieën en libellen. De kreek is omgeven met rietland, overgaand in ruigte en struweel. In het overjarig riet broe den Rietzanger, Baardmannetje, Waterral en mogelijk ook Roerdomp. Op de hogere, onge- maaide oevers gaat het rietland over in ruigte (Harig wilgenroosje en Koninginnekruid) en struweel. Dit geheel vormt het jacht- en broed gebied van de Bruine Kiekendief. Inrichtingsmaatregelen - De bestaande kreekresten worden weer in ere hersteld en voorzien van flauwe oevers. - Er wordt een natuurlijk peil ingesteld met hoge peilen in de winter en lagere in de zo mer. - De bestaande knotbomen langs de kreek blijven daarbij zoveel mogelijk gespaard. - In het noordelijk deel wordt de voedselrijke 6

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2005 | | pagina 8