onmogelijk in het veld te herkennen zijn door hun geringe afmetingen. De naam is terug te voeren op de gelijkenis met een tractorband met forse ribbels. Op de hoge kreekoevers, haast lage duintjes, hebben we naar droogteminnende slakken gezocht. Dat was niet eenvoudig in het toch te dichte gras, zodat we maar liggende stammetjes en takken van een voormalig bos hebben bekeken. In dat milieu kwam toch weer de donkere glimslak tevoorschijn, een beest dat het toch echt niet van droogte moet hebben. Blijkbaar zorgt het liggende hout voor een geschikte, vochtige leefplek. Op die kapvlakte was, net als bijna overal in het gebied, de grote karthuizerslak een algemene verschijning. De slak, die vroeger kustslak werd genoemd, is thuis in het Deltagebied. Misschien is dat een kwestie van kalkhoudende grond en/of zachte winters. Het huisje zelf is egaal bruin-rose, licht van kleur. Omdat het huisje wat doorschijnend is geeft een levend beest nogal eens verwarring. Er is dan een gevlekte tekening aanwezig. Nog verwarrender is het voorkomen van haren op de jonge huisjes, waardoor een beginnende slakkenraper aan de behaarde slak gaat denken. We beëindigden het slakkenwerk met het verzamelen van een strooiselmonster in het 'dazenbos'. De dazen bleken gelukkig pauze te houden. Dat strooisel leverde bij nader onderzoek het bekende spul van met name behaarde slak, dwergpuntje, geribde jachthorenslak en dwerg-korfslak. Met die laatste hadden we de tweede Rode Lijstsoort te pakken. Het bospad werd, wat de dazen betreft, verderop weer even vreselijk als bij de start van de excursie. Dat was dus wederom even doorbijten tot nabij de parkeerplaats. Blij?! Daarmee hadden we heel wat slakkenwaarnemingen verzameld, waarvan de bijgevoegde lijst met 24 soorten getuigt. De tocht naar huis deed me overigens even naar de boot terugverlangen. Met Ine reed ik

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2005 | | pagina 10