A
w
weinig mogelijk trekbeïnvloedende
kleinschalige effecten (bvb. een vlakbij
gelegen bos) heeft dat open landschap op
zich wel een grootschalig effect op trekkende
vogels. Bosvogels trekken liever over bos en
zullen open landschap zoveel mogelijk
mijden. Welke keuze je ook maakt om een
telpost op te richten, er zal steeds een invloed
uitgaan van het landschap (Lensink, 2002).
Op zo'n kilometer afstand in het zuidoosten
ligt het kleinschalige dekzandgebied. In welke
mate heeft dat invloed op de passage van
sommige soorten boven de telpost?
1982 en 1983 waren twee proefjaren met een
beperkt aantal tellingen, ook overdag, maar
vanaf 1984 werd met uitzondering van
1986,1987 en 1988 systematisch elk najaar
geteld. Buiten de eerste twee proefjaren
hebben we gegevens van 703 vroege
ochtendtellingen uit 19 seizoenen met in
totaal 1757,5 uur observatie. Het wordt dus
tijd om met die gegevens eens naar buiten te
komen. In feite zijn ze uniek want nooit eerder
is dergelijk trekonderzoek gebeurd in
(oostelijk) Zeeuws-Vlaanderen.
De tellingen gebeuren elk najaar tussen 1
augustus en 30 november telkens van een
half uur voor de lokale zonsopgang tot twee
uur erna. Onder tellers spreekt men van
"vroege ochtentellingen". Er worden notities
gemaakt inzake bewolking, zonpercentage en
zichtbaarheid. Windgegevens worden niet
bijgehouden - nochtans zeer belangrijk -
maar zijn beschikbaar bij weersinstituten.
Alles wat passeert en wordt herkend, wordt op
naam gebracht en het aantal geteld of
geschat. Gebeurt dat binnen een straal van
100 meter dan wordt de richting waarin
gevlogen wordt (zestien richtingen) eveneens
genoteerd. De hele methodiek is in een
protocol vastgelegd (Lensink, 1985).
Grote Gele Kwikstaart
Algemeen
We beginnen met een soort die bij ons vooral
bekend is als wintergast. Het aantal
waarnemingen op de telpost is vrij beperkt
maar voldoende om enige gefundeerde
uitspraken te doen over de verzamelde
gegevens. Wat zegt de literatuur over deze
soort?
De Grote Gele Kwikstaart broedt in grote
delen van de mediterrane en gematigde zone
van Europa. In de afgelopen eeuw heeft de
soort zich vanuit Midden-Europa over het
Europese laagland naar het noorden en het
westen uitgebreid. Begin twintigste eeuw
vestigde de soort zich in Nederland (Hustings
Kwak, 2002).
Najaarstrek
Een deel van de Nederlandse broedvogels
trekt weg tot in Noord-Frankrijk of verder
Tijdens de trek (en mogelijk winter) wordt
Nederland aangedaan door passanten uit
Duitsland en België en wellicht zuidelijk
Scandinavië en Polen (Bijlsma et al., 2001).
Vanaf juni zwerven de jongen van het eerste
broedsel uit. In de loop van augustus worden
deze verplaatsingen omvangrijker. In het
oosten van het land gaan de lokale
verplaatsingen vanaf eind augustus over in de
najaarstrek, die in het westen ruim een week
later begint. Eind september is de helft van
het aantal trekkers voorbij en de laatste
vogels passeren begin november (Hustings
Kwak, 2002).
Het laatste overzicht van de najaarstrek in
Zeeuws-Vlaanderen vinden we bij Buise
Tombeur (1988) en is bijzonder summier "De
najaarstrek van de Grote Gele Kwikstaart
vindt plaats van eind juli (26.7.83) of begin
augustus tot laat in het najaar (26.12.76). In
september en oktober is deze doortrek het
meest intensief. Deze speelt zich voornamelijk
in de kuststreek (duinen) af.... Ook in het
binnenland trekken Grote Gele Kwikstaarten
door. De frequentie neemt van west naar oost