tT 1 1 TC/ beschreven worden. Het is vooral de ligging van de inzet (10%) en de afloop (90%) die de mediaan bepalen. Het verloop over het seizoen verloopt elk jaar anders maar toch mag men aannemen dat een periode van 19 jaar voldoende lang is om een betrouwbaar resultaat, i.e. mediaan te bekomen. De mediaan ligt voor de Noordzeekust op 2 oktober. West-Nederland op 4 oktober, Midden-Nederland op 7 oktober en Hoog- Nederland op 29 september (Hustings Kwak, 2002). Vorm van het doortrekpatroon in het najaar De verhouding toptrekperiode/hoofdtrekperiode zegt ons ook iets. Op telpost 502 bedraagt die 47,2%. Ter vergelijking: deze bedraagt op de telpost Arnhem voor de Grote Gele Kwikstaart 55,2% (Lensink 1996). Bij heel veel soorten ligt die verhouding op 57,0%. Een cijfer lager dan 40,0% komt nauwelijks voor. Dit cijfer zegt ons iets over de "gepiektheid" van de trek. Hoe hoger het cijfer hoe platter de kurve, hoe lager het cijfer hoe "gepiekter" het verloop van de trek (normaalverdeling). Aangezien de toptrekperiode 26 dagen duurt spreek ik liever over een platte bobbel dan over een piek. De ligging van de mediaan t.o.v. de inzet (10%) en de afloop (90%), dus de hoofdtrekperiode, zegt ons iets over de vorm van de doortrek. Valt de mediaan dichter bij de inzet dan bij de afloop dan is er sprake van een positief-scheef patroon; valt hij dichter bij de afloop dan is er sprake van een negatief- scheef patroon. In het eerste geval komt de hoofdmoot op korte tijd vroeg door. In het laatste net andersom. Op telpost 502 is deze negatief-scheef (mediane datum naar achter geschoven t.o.v. midden). Dit komt vaak voor bij soorten die over korte afstanden trekken. Pas als de omstandigheden in het najaar verslechteren neemt de trekintensiteit toe. In de toptrekperiode is op de telpost 502 nauwelijks sprake van scheefheid. De bobbel (TTP) vertoont het beeld van een normaalkurve. M.a.w. al vroeg druppelen vogels door om tamelijk lang te pieken waarna nog slechts enkele vogels passeren. De aanzet is minder steil dan de afloop. Dit is een tamelijk voorkomend fenomeen bij vogels die niet te ver van hun broedgebieden overwinteren. Vliegrichtingen Van de 63 passanten zijn er 48 op richting gebracht (Figuur 3). De gemiddelde trekrichting ligt op 219°, dus tussen ZZW en ZW. Het is de richting waarin nogal wat andere soorten als Boompieper, Witte en Gele Kwikstaart trekken. Opmerkelijk is dat een aantal vogels ook oostelijk trekken. Dit is over de ganse doortrekperiode waargenomen. Het is speculeren wat de oorzaak daarvan is. Vogels die in westelijke richtingen trekken zijn mogelijks op weg naar Groot-Brittannië, maar ook dat is speculatie. Herkenning Omzeggens alle vogels zijn het eerst herkend aan de roep. De Grote Gele Kwikstaart heeft een opvallende, typische roep die vaak gebracht wordt tijdens het vliegen. Dat is een voordeel bij slecht zicht. De diep golvende vlucht als een Groene Specht, met de zeer lange staart maken de herkenning kompleet Figuur 2 Seizoenspreiding van het aantal waarnemingen

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2006 | | pagina 25