Grondeleenden en steltlopers in Zeeuws-Vlaanderen Door: Mare Buise Dit voorjaar verscheen een uitgebreid rapport waaraan door leden van de vogelwerkgroe pen van zowel Het Duumpje als De Steltkluut is gewerkt. Een hele krachtprestatie, zeker als we bedenken dat dit al de vijfde keer is in een reeks die in 1983/84 is begonnen. Deze vo- gelgroepen zijn goed te gebruiken als indica toren voor de veranderingen in ons landschap die zich de afgelopen 60 jaar hebben voorge daan. Het zijn karakteristieke bewoners van het authentieke Zeeuws-Vlaamse landschap met zijn schorren, polders, dijken en kreken. Het zjin vooral deze kreken met hun voorheen vaak zilte natuur, die van bijzonder groot be lang zijn voor grondeleenden en steltlopers. Waar deze vogels het goed hebben, hebben ook een aantal andere karakteristieke soorten het goed en daarbij denken we niet alleen aan vogels maar ook aan planten, zoogdieren, amfibieën en allerlei ongewervelden. We kunnen grondeleenden en steltlopers ook onderverdelen in pioniervogels en weidevo gels. Pioniers zijn de soorten die broeden op kale bodems zoals stranden, aanspoelsel, droogvallende slijkstranden in kreken, droog- 16 april 2007: de officiële overhandiging aan vertegenwoordigers van het Water schap de Drie Ambachten, de gemeente Terneuzen, Staatsbosbeheer en de Dienst Landelijk Gebied. Foto: Lucien Calle tegevoelige plekken in akkers maar ook het verharde talud van de Westerscheldedijken. Infrastructurele werken die gepaard gaan met opspuitingen zijn eveneens bijzonder in trek. Weidevogels bewonen grazige of daarop gelij kende vegetaties. We denken dan aan rijpe schorren met strandkweek, zeebies of zout- melde, maar ook aan allerlei soorten weiland (zowel droog als vochtig, zout of zoet), ber men en zelfs op akkers. Er waren twee parallel lopende onderzoeken: Zeeuws-Vlaanderen is verdeeld in telgebie- den. Een aantal telgebieden dat min of meer landschappelijk bij elkaar hoort, is samenge voegd tot een telserie. Van elke telserie wer den enkele telgebieden geselecteerd (ongeveer 10-15% van het oppervlak) en daarin moesten alle soorten worden geïnven tariseerd. De nadruk lag echter op wilde eend, kievit en scholekster. Daartoe werden ook gebieden gekozen met een minimum aan natuurlijke biotopen. Het doel was een over zicht te krijgen van de dichtheid van die drie soorten in de reguliere landbouwgebieden. Totaal is 30% van de streek op die manier bewerkt. Totalen zijn verkregen door extrapo latie. Het tweede onderzoek bestond uit de inventa risatie van alle natuurgebieden, dat wil zeg gen alle gebieden met een potentie voor an dere soorten dan het genoemde drietal. In het kader van dit onderzoek is ongeveer 14 van de streek geïnventariseerd. Het doel was de totaalaantallen van alle andere soorten te bepalen en tevens aanvullingen te verkrijgen met betrekking tot wilde eend, scholekster en kievit. Ook de buitendijkse gebieden vallen hieronder met uitzondering van Saeftinghe. Dat gebied vereist een andere aanpak vanwe ge de enorme uitgestrektheid en het getij. In 2004 werd dit gebied voor het laatst volledig op broedvogels gekarteerd. In 2006 werd het beweide deel geïnventariseerd alsmede vier BMP plots. 5

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2007 | | pagina 7