Op trek met Franklin Roofvogels Franklin L.L. TOMBEUR In deze mogelijks laatste bijdrage komen enkele soorten aan bod waartoe sommige vogelaars zich bijzonder voelen aangetrokken, terwijl anderen (niet-vogelaars) ze haten als de pest. Roofvogels, prooivogels, predatoren, je kiest maar. Roofvogeltrek zoals die te zien is op enkele hotspots als Gibraltar, Falsterbo, Bosphorus, Eilat, e.a. ontbreekt hier te lande. Op de juist vermelde plekken concentreert de trek zich op één smalle landpunt (trechtereffect) terwijl we daarbuiten vaak met breedfronttrek te maken hebben. Stuwing treedt bij ons wel op o.m. bij Breskens en De Nolle bij Vlissingen. Bij stu wing treedt een verdichting van de trek op en kun je flinke aantallen passanten zien. Bij breedfronttrek treedt een verdunning op en is het vaak wachten op een topdag met veel thermiek om iets van het imposante trekge- beuren te ervaren. Wie hier dus een verhelderend beeld ver wacht van de roofvogeltrek door de polder komt bedrogen uit. In de eerste plaats ikzelf want ik was er met hoge verwachtingen aan begonnen. Het kon toch niet anders of als je vele uren geconcentreerd de lucht in het oog houdt moet er toch ook wat te zien zijn. Ik schreef reeds eerder dat je vooral niks ziet. Het heeft veel te maken met de ligging van de telpost (landschapskarateristieken), het tijdstip van de dag, de weersomstandigheden en last but not least het trekgedrag van de soorten zelf. En dan spreken we nog niet van de kor te- en langetermijn (deel)populatieontwikkelingen per soort. Gaat het ze voor de wind of juist niet En dat is op zijn beurt weer van heel wat factoren afhanke lijk. Roofvogeltrek spotten mag dan wel leuk zijn, betrouwbare uitspraken doen over watje ziet is van een totaal andere orde (Karlsson 2004). Nochtans is Zeeuws-Vlaanderen de laatste jaren goed bedeeld met residente, doortrek kende en overwinterende roofvogel(soorten). Dat betekent meteen dat de waargenomen fenomenen deel uitmaken van een complex geheel van eigen broedpopulaties, geheel en deels (weg)trekkende populaties en aange vuld/vervangen door (im)migranten. Vaak is de trek van jonge en adulte vogels (deels) gescheiden en trekken ook mannetjes en vrouwtjes afzonderlijk. Dat is o.m. goed te merken bij de Bruine Kiekendief. Wat de tel post betreft is onze dataset wat dit aspect betreft te beperkt om uitspraken te doen. Omdat roofvogels, vanwege hun grootte graag gebruik maken van thermiek mag dui delijk zijn dat vroege ochtendtellingen niet aangewezen zijn om roofvogeltrek te bestude ren. Het trekbeeld wordt ook sowieso mee bepaald door zwerfgedrag van lokale broed- vogels. Daarom kan ik meteen zeggen dat Torenval ken Falco tinnunculus) en Buizerden Buteo buteo), onze meest talrijke lokale roofvogel soorten hier niet besproken worden. Hoewel ongetwijfeld strak doorvliegende Torenvalken misschien echte trekkers waren en ook geno teerd zijn kan een ter plaatse biddend exem plaar net zo goed een doortrekker zijn. Even zo geldt dit voor de Buizerd. Eenmalige waarnemingen van Rode Wouw Milvus milvus), Grauwe Kiekendief Circus pygargus) en Wespendief (Pernis apivorus) kunnen we dan wel op het conto van doortrek schrijven. En ook de drie waarnemingen van een Havik (Accipiter gentilis), telkens in sep tember, zal wel trek geweest zijn. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2009 | | pagina 27