ftvn*..
L
1
pi
CD
H
tot de jongen enkele weken oud waren. Op
27 maart bleek tijdens een nestcontrole dat
er drie eieren in het nest lagen. We maten
de eieren snel op en verzamelden prooiresten
(maten van de eieren 50,6 x 41,2; 51,1 x 40,8
en 48,8 x 40,2 mm).Tijdens ons bezoek alar
meerde het paar heftig, maar voordat we
beneden waren, zat het vrouwtje al weer
op de eieren. Op 23 april zagen we voor het
eerst dat ze de jongen voerde. De volgende
dag werd een snelle nestcontrole uitgevoerd
en werden opnieuw prooiresten verzameld.
Er bleken drie jongen van enkele dagen oud
te zijn. Er ontwikkelde zich een nieuw, min
of meer vast, patroon: het mannetje bracht
prooi, droeg die over aan het vrouwtje die
jongen voerde terwijl hij op de torenspits
plaatsnam. Op 18 mei werden de vogels
geringd, gewogen, gemeten en een bloed-
spoel voor DNA-onderzoek afgenomen. Uit
het gewicht en de klauwgrootte maakten
we op dat het om één mannetje en twee
vrouwtjes ging, die, gemeten aan het gewicht,
alle drie in puike conditie waren. Behalve de
bekende aluminium ring van het Vogeltreksta
tion kreeg elkjong een oranje kleurring met
een tweecijferige code. Dergelijke ringen
kunnen met behulp van een telescoop op
meer dan honderd meter afstand worden
afgelezen. De kans dat de herkomst van een
gekleurringde vogel kan worden herleid, is
een stuk groter dan een vogel met alleen
een ring van het Vogeltrekstation. Bovendien
kom je daardoor wat te weten over levende
vogels. Immers, meldingen van roofvogels
zonder kleurring hebben bijna altijd betrek
king op dood gevonden exemplaren.
Na ons bezoek groeiden de jongen voorspoedig
op. Ze stonden steeds vaker te klapwieken
(vliegoefeningen) en zaten op 30 mei voor
het eerst alle drie buiten de nestkast.Tijdens
de late nestfase en kort na het uitvliegen
waren er een paar spannende momenten.
Op 27 mei trof mevrouw Willy van de Berg
een jong op een bospad aan de voet van
de toren aan dat vervolgens door de eerste
auteur werd teruggezet in de nestkast. Op
30 mei zat één jong op de grond op circa
honderd meter van de toren. Later die dag
bleek het jong toch weer bij de nestkast te
zitten. Het vliegen ging dus al vrij goed. Op
4 juni was het opnieuw spannend als zend
amateurs kabels spannen vanaf de toren
naar beneden. De jongen konden toen al
wel vliegen, maar nog niet goed sturen. Het
gevaar bestond dat ze tegen een kabel zouden
vliegen. In overleg met de zendamateurs
werd het spannen van kabels gestaakt en
de daaropvolgende dag verwijderd. Op 13
juni werden de drie jongen voor het laatst
samen op de toren gezien. Op 26 juli werden
voor het laatst twee van de drie jongen op
de toren gezien. De ouders sliepen er nog
dagelijks. En de Holenduif? Die heeft kort
na het uitvliegen van de jonge Slechtvalken
eieren in dezelfde nestkast gelegd en had
op 26 juli vuistgrote jongen.
Voedsel
De valken vlogen vaak met de prooi naar
de toren om die daar op te eten. Zittend
op de rand van de goot werd de prooi eerst
geplukt. Tijdens het plukken dwarrelden
veel veren weg. Hierdoor zijn ongetwijfeld
prooien gemist. Ook door de wind kunnen
veren uit de goot gewaaid zijn. Zo is het ons
opgevallen dat na een periode van windstil
weer er meer prooiresten konden werden
verzameld dan na een periode met veel
wind. InTabel 1 wordt een overzicht gegeven
van de gevonden prooiresten per maand. In
Figuur 1 wordt, rekening houdend met het
gewicht, een overzicht gegeven van het be
lang van de prooien. Het zal duidelijkzijn dat
een Postduif van 370 gram meer bijdraagt
aan de energiebehoefte dan een Baardman
(Panurus biarmicus) van 15 gram.
In totaal werden 251 prooien verzameld,
waarvan er drie niet op naam konden worden
gebracht. Het gaat om 31 verschillende soor
ten (exclusief de niet op naam gebrachte).
De meest bijzondere prooien waren Zwarte
Stern (Chilidonias niger), Grote Gele Kwikstaart
(Motaciila cinera), Baardman en Kruisbek
(Loxia curvirostra). De meest geslagen prooi
was de Postduif (71,2 van het prooigewicht),
gevolgd door het Waterhoen (Gallinula chlo-
ropus) (6,6 andere duiven (Columbidae)
(6,0 en de Spreeuw (Sturnus vulgaris)
(4,2 Het valt op dat in de periode voor
afgaand aan het broedseizoen het menu
gevarieerder was dan tijdens het broedsei
zoen. In december/januari werden 40 prooien
verzameld van 15 verschillende soorten en
in mei/juni 92 prooien van slechts 13 soorten.
Dat komt waarschijnlijk omdat het aantal
Postduiven in de winter geringer is (zie verderop).
Omdat de toren 's avonds wordt aangelicht,
kunnen de valken ook in het donker jagen.
Eén keer werd na zonsondergang waarge
nomen dat een op de toren rustende Slecht
valk zich naar beneden liet vallen. Maar hij/
zij kwam terug naar de rustplaats zonder
prooi. Toch moet dat de manier zijn waar
mee in het donker vliegende vogels zoals
Waterral (Rallus aquaticus) en mogelijk ook