Afval in het bos Bomen in de winter N C\ P P O In de herfst vallen de blaadjes van de bomen. Ze vormen dan een prachtig kleurentapijt P op de grond. Het ruikt dan heerlijk in het bos. CTO» En wat is er leuker dan schoppen onder de gevallen blaadjes. Of je beste vriendje be- graven onder een dik pak. Een jaar later, vind je van dat hele bladertapijt niet veel meer terug. Waar blijven al die blaadjes toch? Vertering Afgebroken takken, bladeren, dode dieren enz. komen op de bodem terecht. Dit natuurlijke afval vormt een dikke laag. Die laag noemen we de strooisellaag. Allerlei soorten beestjes, schimmels en bacteriën verteren (afbreken, verrotten) dit natuurlijke afval. Ze zorgen ervoor dat het uiteindelijk zo klein mogelijk wordt. Het natuurlijke afval is verteerd tot mineralen die in het water kunnen oplossen. Dan kunnen de wortels van een plant de opgeloste mineralen samen met het water opnemen. Grote aantallen beestjes zijn onmisbaar bij de vertering van natuurlijk afval. Ze leven op en in de grond: slakken, regenwormen, pissebedden, miljoenpoten en oorwormen. Deze bodemdiertjes leven van plantenresten. Ze eten van de afgevallen bladeren en rottende Afval van de natuur Het woord afval is misschien een beetje ver warrend. Voor ons betekent afval iets dat we niet meer kunnen gebruiken. We gooien het dan weg. In de natuur gaat het anders. Als we in de natuur praten over afval, natuur lijk afval dus, dan hebben we het over alle resten van planten en dieren. Afgewaaide takken bijvoorbeeld. En blaadjes, bessen, boomstronken, keutels, braakballen en dode dieren. Je kunt zelf vast nog meer bedenken. In de natuur wordt het afval niet wegge gooid. Natuurlijk afval wordt steeds weer opnieuw gebruikt. iS takken of boomstammen. Ze maken ze klein en verteren ze. Larven van houtkevers boren gaten in soms keihard hout en maken er zacht zaagsel van. Regenwormen vreten stukjes blad met aarde. In de poep van een regenworm zit dat dan helemaal vermengd. Er zijn kevers die doodgravers heten. Hoe deze kevers aan die naam komen? Omdat ze dode dieren, zoals een vogeltje, mol of muis begraven. Dat doen ze meestal met zijn tweeën. Een mannetje en een vrouwtje. Als het werk klaar is, jaagt het vrouwtje het mannetje weg. Dan legt ze haar eitjes bij het dode dier. Als de eitjes uitkomen, eten de larven het dier verder op. Je hebt vast ook wel eens zo'n prachtige glimmend blauwe kever op het bospad gezien. Ze graven gangen die ze vullen met mest. Daar leggen ze hun eitjes bij. De larven eten van de mest. Een andere soort mestkever maakt balletjes van mest. De bal wordt achteruit naar een geschikte plek gerold om hem te begraven. Onder de grond wordt de mestbal opgegeten of er wordt een eitje bij gelegd. Sommige soorten vliegen legen ook hun eitjes in dode dieren. Uit de eitjes komen maden. Deze larven hebben geen ogen en ook geen poten. Echt nodig hebben zij die eigenlijk ook niet. Ze liggen toch midden in hun voedsel. Er zijn ook soorten vliegen waarvan de larven leven van rottend hout. Dus niet zomaar omgooien die dode bomen! Mieren eten ook dode dieren. Vaak dode insecten. Ga maar eens bij een mierenpaadje kijken en zie wat ze allemaal meeslepen. Schimmels spelen een belangrijke rol bij de vertering. Je hebt vast wel eens een rotte appel of beschimmeld^brood gezien. Sommige schimmels hebben prachtige vruchtlichamen. Die vruchtiicl^fnen noemen we padden- 4 sterke 'd heel wat verschillende soorten. Bacteriën leven met miljarden tegelijk vooral in de bo venste lagen van de bodem. Daar maken ze de resten van het natuurlijke afval zo klein mogelijk. Zo klein dat het als mineralen in de bodem kan spoelen. stoelen. Schimmels maken het werk af. Zij verteren de resten tot nog kleinere deeltjes. Dan is uit het afval iets heel nieuws ontstaan. Het heet humus. Ook bacteriën zijn belangrijk bij het verteren van natuurlijk afval. We kunnen ze zonder microscoop niet zien, maar ze zijn er wel. Ze zijn overal. Heb je wel eens bedorven melk gezien? Dat komt door bacteriën. Er zijn Al de genoemde dieren, bacteriën en schimmels zijn bezig met het steeds kleiner maken van het natuurlijke afval. Zó klein dat het uit eindelijk weer mineralen worden die door de regen de bodem in spoelen. Mineralen zorgen er voor dat planten en bomen goed kunnen groeien. En daar kunnen weer een heleboel dieren van leven. In de natuur wordt niets weggegooid. Van oud wordt weer nieuw gemaakt. Dat noemen we de voedselkringloop. Sandra Dobbelaar Loofbomen zijn bomen met bloemen. De bladeren van de meeste loofbomen zijn breed en maar dun (plat). Een aantal daarvan ver liezen hun bladeren één keer per jaar. In Europa gebeurt dat in de herfst. Zo bereidt de boom zich voor op de winter. Het lijkt of alles doodgaat, maar het is een overlevings strategie. Anja van der Giessen Bomen worden veel ouder dan mensen. In hun leven gebeurt heel veel. Bomen zijn levende natuurgebiedjes. Allerlei dieren vinden er voedsel in en onder. Vogels maken een nest in de takken, vleermuizen slapen in de holtes van de stam, insecten boren gangetjes in het hout en muizen maken holletjes tussen de wortels. Bomen behoren tot verschillende families. Wat ze allemaal hetzelfde hebben is dat ze hoog worden. In het bos staat een boom vaak ingesloten door andere bomen, zodat hij hoog moet groeien om het licht te be reiken. Vaak staan er alleen bladeren aan de bovenste takken. Als je kijkt naar alleen staande bomen en bomen in een bos, zie je dat de vorm van een boom ook afhangt van zijn omgeving. Er groeien op aarde 5 boomtypes. De twee die het meest voorkomen zijn de coniferen of naaldbomen (zoals sparren en dennen) en de loofbomen (zoals eiken, esdoorn, wilgen, enz.). De drie andere groepen zijn zeldzamer: boomvarens, palmvarens en de ginkgo. Naaldbomen zijn bomen met kegels als be scherming voor hun zaden. De bladeren van de meeste naaMmljSn zijn scherp, slank en taai. Op een paar uitzonderingen na zijn groen en blijven de bladeren drie r aan de boom zitten. Insecten eenfifst^Sjgehouden door een eur'(afkomstig van hars). Foto: In de winter kun je bomen herkennen aan hun vorm-Linde- Lucien Calle

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2011 | | pagina 12