I
a
p£
staarten en varens, sporenplanten. Ze ver
spreiden zich niet door middel van zaden,
maar met sporen. Het verschil is trouwens
aardig ingewikkeld. De bekende, als ze rijp
zijn meestal bruine 'bolletjes op steeltjes'
die je vaak aan mossen ziet, zijn geen 'mos
bloempjes', zoals je vaak hoort zeggen, maar
sporenkapsels.
Wolfsklauwen, paardenstaarten, varens en wat
nog niet zo lang geleden 'hogere planten'
werd genoemd, zijn vaatplanten. Ze hebben
een vernuftig vaatsysteem om voedsel te
transporteren naar plaatsen waar er behoefte
aan is. Mossen hebben zo'n vaatstelsel niet.
Ze hebben ook geen wortels. Om niet vroeg
of laat bij Vlissingen of Hoek van Holland in
zee te belanden, hebben ze wel hechtor-
gaantjes, 'wortelachtige' rizoïden. Mossen
nemen over hun hele oppervlakte in water
opgelost voedsel op, het transport van dat
voedsel gaat langzaam en van cel naar cel.
Mossen kunnen het voortreffelijk stellen
zonder vaatstelsel, maar er zijn op die manier
wel grenzen gesteld aan hun afmetingen.
(Overigens speelt hier het probleem van de
kip en het ei, een probleem waarover nog
wordt nagedacht.) Mossen zijn kortom sporen-
planten en de enige plantengroep die niet
tot de vaatplanten behoort.
Kunt u daar nu iets aan zien? krijg ik vaak
te horen, en daar wordt dan mee bedoeld:
iets over'het milieu'. Inderdaad zijn mossen
door hun passieve voedselopname heel ge
voelig voor milieu-invloeden. In de diepste
dalen van de verzuring, in de jaren'70 en'80,
kwamen mossen in Nederland nauwelijks
nog voor. Nu de S02-uitstoot is verminderd,
zijn veel mossen 'teruggekeerd'. Maar, nog
afgezien van het feit dat een dood mos niet
kan terugkeren, schuilt er een addertje onder
het gras: de S02-uitstoot is afgenomen, maar
de stikstofuitstoot is toegenomen. Men spreekt
van mossen-'herstel', maar de plaats van de
vroegere soorten wordt vaak ingenomen
door andere mossen, meestal stikstofminnaars.
Het enthousiasme over zeldzame soorten
die 'zelfs midden in de stad langs drukke
wegen' groeien is wat getemperd: het zijn
stikstofminnaars die op deze voedselrijke
plaatsen juist afkomen en elders zwakkere
soorten verdringen. Het gevolg is ook bij
mossen 'verruiging': de brandnetels onder
de mossen rukken op.
Mossen reageren onmiddellijk op klimaat
veranderingen. Zuidelijke mossoorten rukken
op. Vooral de tegenwoordige zachte en voch-
winters zijn gunstig. Mossen zijn de
amfibieën onder de planten: ze leven op het
land, maar voor hun voortplanting hebben ze
water nodig, dus vindt die 's winters plaats.
De zomers, voor zover ze niet al te extreem
droog zijn, zijn van wat minder belang.
In Nederland komen ongeveer zeshonderd
mossoorten voor. Ongeveer de helft daarvan
is zeldzaam en min of meer bedreigd. Een
gedeelte hiervan zul je in je leven zelden of
nooit tegenkomen. In de stadstaat Nederland
vormt, naast de genoemde 'vermesting',
biotoopvernietiging ook voor mossen de
grootste bedreiging.
Mossen in Zeeland
Zeeland is geen uitgesproken mosrijke pro
vincie. Het land is vruchtbaar: het wordt tot
de laatste millimeter benut en mossen stellen
die voedselrijkdom bovendien niet zo op
prijs. Zeeuws-Vlaanderen heeft door de af
wisseling in grondsoorten een afwisselende
mosflora in vergelijking tot de eilanden.
Het aantal kleibewoners onder de mossen
is betrekkelijk klein. Maar extreme milieus
kennen extreme soorten, en ook klei kent
zijn specialiteiten. Sommige kleibewoners
blijken hun hoofdverspreidingsgebied te
hebben in Zeeland en het Zuid-Hollandse
kleigebied. Daaronder zijn het in de rest
van het land zeldzame gesloten kleimos,
nota bene een rode lijstsoort, het even zeld-
zame klein snavelmos en het'vrij zeldzame'
gewoon aloëmos. Er zijn opvallend veel
winterannuellen onder de kleibewoners,
het gesloten kleimos is daarvan al een voor
beeld. Voor een mossenplukker is Zeeland
's winters dan ook tweemaal zo interessant
als's zomers.
Mossen zijn (anders dan de doorsnee-tuinier
denkt) buitengewoon concurrentiezwak, ze
groeien alleen op plaatsen waar niets anders
kan groeien. Op klei is dat alleen in pionier
situaties, variërend van een enkel trapgat in
een weiland tot volledig afgeplagde gebieden.
Ook op de intensiever gebruikte delen van
begraafplaatsen heerst een permanente
CC
"CJD
I j r.TW'Ti
ft
P
P
O)
in
P