De Gans té ■j "J" Tv i B v f rd i 'j - v lb ft a r;< Ganzen zijn grote, zware watervogels, maar grazen heel veel op de wei en leven dan meer op het land dan op het water. Ze hebben sterke, vrij lange poten midden onder het lichaam, waarmee ze heel goed kunnen lopen. Ganzen eten alleen planten. Het woord gans wordt ook gebruikt voor de vrouwelijke gans. Het mannetje noemt men ganzerik of gent. -- - s ze kunnen pas vanaf hun 3e levensjaar kuikens krijgen. Gedrag Veel ganzen zijn trekvogels, die in het hoge noorden broeden en in zuidelijker streken overwinteren. Sommige soorten vliegen zo twee keer per jaar zo'n 5000 kilometer. Begin oktober komen deze ganzen in Nederland aan. Ganzen trekken in families of in grote groepen. Ganzen hebben een krachtige snavel met aan de bovensnavel een zaagrand. Volwassen vogels verliezen alle slagpennen tegelijkertijd en kunnen daardoor ongeveer 1 maand niet vliegen. Dit gebeurt in de zomer. Anders dan bij eenden hebben bij ganzen de mannetjes en vrouwtjes hetzelfde verenkleed. Het enige verschil is dat een vrouwtje een grotere hangbuik heeft dan een mannetje. In de broedtijd is dit heel goed te zien. Ganzen kunnen tot 30 jaar oud worden, maar Ze vliegen bijna altijd in een V-vorm. Daardoor kunnen ze makkelijker vliegen en sparen kracht en energie. Ze maken gebruik van de opwer- veling uit de vleugelslag van de voorganger. De voorste vogel heeft het dus het zwaarst, maar de ganzen wisselen regelmatig van plaats. Tijdens het vliegen roepen de ganzen voort durend met elkaar. De achterste ganzen moe digen de voorste aan om op snelheid te blij ven. Een gans kan tot maximaal 46 kilometer per uur vliegen. Vanaf half maart vliegen de meeste weer naar hun broedgebieden in Scandinavië (grauwe gans) of het noorden van Rusland (brandgans en rotgans). Omdat het in de zomer in het hoge noorden dag en nacht licht is, kunnen de ganzen hun vijanden goed in de gaten houden en groeit het gras ook lekker door. Zo is er lekker veel vers voed sel voor de kuikens. Maar niet alle ganzen gaan 's zomers naar het noorden. In 2008 broedden er 13 soorten ganzen in Nederland. De dieren leven in een groep, waarvan er altijd een paar op de uitkijk staan. Normaal gesproken gakken de ganzen zachtjes. Dit geeft aan dat de dieren het naar hun zin hebben. Overdag is er voldoende voedsel te vinden op de graslanden en 's nachts biedt het water een veilige slaapplaats. Als er een vijand nadert, slaan de ganzen op de uitkijk luid alarm. Vijanden van de gans zijn onder andere vossen, egels, eksters en kraaien, die vooral op de eieren en kuikens van de dieren uit zijn. Omdat de ganzen zo veel lawaai maken, werden ze vroeger als waakvogel gehouden. Ook de oude Grieken gebruikten ganzen al voor het bewaken van hun tempels. Ganzen zijn monogaam, dit betekent dat paren hun hele leven bij elkaar blijven. Het nest bevindt zich op de grond. De vrouwtjes bekleden het met dons, dat ze uit hun eigen borst plukken. Ganzen broeden in ongeveer vier weken hun eieren uit. De jongen verlaten het nest al snel na het uitkomen. De ouders houden ze nog wel warm en bewaken ze, maar de kleintjes zoeken al zelf hun eten. 1Grauwe gans 2. Kolgans 3. Dwerggans 4. Toendrarietgans 5. Taigarietgans 6. Kleine rietgans 7. Zwarte rotgans 8. Rotgans 9. Witbuikrotgans 10. Roodhalsgans 11 a. Sneeuwgans donkere vorm /11b. Sneeuwgans witte vorm 12. Indische gans 13. Nijlgans 14. Grote Canadese gans 15. Brandgans Elisabeth Hoek 2013/14 1 li

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2013 | | pagina 13